Nederland GELEZEN. Tribunaal van Tokio en het Volkenrechtelijke polemiek en internationale politiek rond de berechting en gratiëring van de Japanse oorlogsmisdadigers. 11 11L Tijdens een presentatie in sociëteit "De Witte" in Den Haag werd op 2 mei jl. aan Dr. L. Samkalden, minister van Staat, het boek "Nederland en het Tribunaal van Tokio" door de auteur mr. drs. L. van Poelgeest aangeboden, bij welke presentatie onder meereen toespraak werd gehouden door prof. Fasseur. Een belangrijk boek, dat het verloop van het (langdurige, 1 946-1 948) proces van het Tribunaal van Tokio (waarover, in tegenstelling tot het Neurenbergse proces, waarbij de voornaamste Nazi-leiders werden berecht, weinig literatuur bestaat), het Neder landse aandeel daarin en de gratiëring behandelt. Doordat de auteur de beschikking had over het persoonlijk archief van prof. Röling, de Nederlandse rechter in het Tribunaal, en de archieven van het Ministerie van Buitenlandse zaken in Den Haag, kwamen nog niet eerder bekende feiten naar voren. Als een van de elf landen die deelnamen aan hetTribunaal vanTokio, was Neder land anders dan bij het proces van Neurenberg, rechtstreeks betrokken bij de berechting van de voornaamst Ja panse oorlogsmisdadigers. Ondanks de dominerende positie van de Ameri kanen en Britten in dat proces, had Nederland daarin een geheel eigen bij drage. Aanvankelijk voelde de Neder landse regering er niet veel voor, gehoor te geven aan de uitnodiging zitting te nemen in hetTribunaal. In het Westen, dat intussen met nieuwe naoorlogse problemen (de wederop bouw, het uitbreken van de koude oorlog) te fnaken had gekregen, bestond veel minder interesse dan voor de berechting vaft-de nazi-leiders in Neurenberg. Dit ondanks de belangrijkheid van het pro- cesin Tokio, (met vijftigduizend pagina's documenten). De Australische presi dentvan hetTribunaal, Sir William Webb verklaarde bij de openingszitting in 1946: "There has been no more important criminal trial in all history". Zo had bijvoorbeeld geen enkele Nederlandse krant een correspondent in Tokio. Reeds tijdens de oorlog was er een Far Eastern and Pacific Comittee opgericht, zetelend in Chunking, die tot taak had bewijsmateriaal te verzamelen, over vooral oorlogsmisdaden in China. Na de capitulatie en bezetting van Japan, kreeg de Amerikaanse opperbevelhebber in Japan, generaal MacArthur in oktober 1 945 instructie voor de organisatie van een internationaal tribunaal voor de be rechting van de belangrijkste Japanse oorlogsleiders. De landen die met Japan in oorlog waren geweest mochten ieder een rechter en een aanklager naar het Tribunaal zenden. In het Charter, dat de organisatie en de jurisdictie van hetTribunaal omschreef, werd de jurisdictie niet beperkt tot mis drijven tegen de vrede. Deze werd uit gebreid tot conventionele oorlogsmis daden en misdaden tegen de men selijkheid, een ruimere omschrijving dan het geval was bij de Neurenbergse processen, doordat ook verantwoorde lijkheid voor het nalaten oorlogsmis daden te verhinderen eronder werd gebracht. Naast de landen die de capitulatie van Japan (het Instrument of Surrender) hadden ondertekend (de V.S., Groot- Brittanië, Frankrijk, China, de Sowjet- Unie, Nieuw Zeeland, Australië, Canada en Nederland, Zuid-Afrika zag af van deelneming) kregen bovendien de Phi- lippijnen en India zitting. De tenlaste legging bevatte niet minder dan 55 punten, onderverdeeld in misdaden tegen de vrede, conventionele oorlogs misdaden en misdaden tegen de men selijkheid. Tenslotte werden 28 ver dachten geselecteerd onder wie pre miers, ministers van oorlog, buitenlandse zaken, binnenlandse zaken, generaals en admiraals. Het lag in de bedoeling, dat na de berechting van de belangrijkste eerste groep oorlogsleiders er vervolg processen tegen anderen zouden plaats vinden. Dit is er echter niet van geko men, zodat figuren als de vooraan staande ministers Arita en Yonai en de naoorlogse premier Kishi werden vrij gelaten. Ook de grote industriële leiders van de zaibatsus, de kartels, die de Japanse oorlogsinspanning mogelijk hadden gemaakt, gingen daardoor vrijuit. Politieke overwegingen brachten Ame rika ertoe, de keizer (wiens kamerheer en politiek adviseur, markies Kido, tot de belangrijkste aangeklaagden be hoorde) niet te vervolgen, welk stand punt het tegen de wil van Australië, China en Nederland, wist te laten preva leren. Volgens de auteur zijn er zeker aanwij zingen, dat Hirohito meer was dan een marionet, maar wekte hij eerder de indruk een halfhartige collaborateur te zijn, die zich ondanks zijn twijfels en de invloed die hij op beslissende momenten had kunnen uitoefenen, telkens voegde naar de wensen van de militairen. Toen Nederland kenbaar had gemaakt, in te gaan op de uitnodiging deel te nemen aan hetTribunaal vanTokio, was het geen eenvoudige zaak een geschikte rechter en aanklager te vinden. Tenslotte vond men Professor Röling, pas be noemd tot buitengewoon Hoogleraar in het Indische strafrecht daartoe bereid. Tot Nederlands aanklager bij het Tribu- naal werd benoemd mr. Borgerhoff Mul der, rechter in de Haagse rechtbank, die eerder een advocaten-praktijk in Batavia had. Vooral uit Nederlands-lndië (dat één van de gebieden was geweest dat het zwaarst had geleden onder de Japanse bezetting) kwam toen een overvloed aan bewijsmateriaal waarop Nederland mede de aanklacht kon baseren. Dat bewijsmateriaal werd door Borgerhoff Mulder, die in deze onvoldoende steun uit Den Haag kreeg, zelf in Batavia verzameld. De openingszitting van het Internatio naal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten, zoals het Tribunaal officieel heette, vond op 3 mei 1 946 plaats in het voormalige Ministerie van Oorlog in Tokio. De Nederlandse aanklacht, die als apart onderdeel van de gehele tenlastelegging in november 1 946 aan de orde kwam, bestond uit drie punten: De Japanse voorbereidingen en de aanval op Nederlands-lndië, en als gevolg daarvan, de Japanisering van Nederlands-lndië (welk punt grote te genstand ontmoette bij de advocaten met betrekking tot de rechtmatigheid van het Nederlandse koloniale bewind), misdrijven tegen de menselijkheid en conventionele oorlogsmisdaden, waar onder vielen de misdrijven jegens de krijgsgevangenen en de Nederlandse en Indonesische burgerbevolking in de Indische archipel. Uitvoerige aandacht wordt in het boek besteed aan de rol van de Nederlandse rechter, Professor Röling. Deze had principiële bedenkingen tegen de Vol kenrechtelijke grondslag van hetTribu naal, met name tegen de introductie van het nieuwe misdrijf tegen de vrede. Naarmate het proces vorderde, ging Röling steeds meer zijn eigen weg, zoals overigens ook de andere rechters deden. Van alle rechters van het Tri bunaal vatte hij zijn taak het meest serieus op, hij woonde bijna alle zittin gen bij en bestudeerde al het zeer uitvoerige bewijsmateriaal. Tenslotte besloot hij, in weerwil van de inmenging en de tegenstand van het ministerie van Buitenlandse zaken in Den Haag, toch tot een afwijkend oor deel (dissenting opinion), zowel inhou delijk (in zijn motivering zocht hij de volkenrechtelijke grondslag van het misdrijf tegen de vrede niet, zoals het meerderheidsvonnis, in het Pact van Parijs, maar in de volkenrechtelijk aan- 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 18