Herinneringen aan Kupang
"Het allerbelangrijkste is dat wij,
waar we ook gaan en hoe we ook gaan,
de muziek van het leven blijven horen.
THEODOR FONTANE
Onze laatste standplaats in 1 948 was Kupang op 't eiland Timor (Ned. gebied)
grenzend aan 't Portugese deel met hoofdplaats Dilli. We reisden er heen met het
m.s. Banggai van de K.P.M. We vertrokken vanuit Batavia (toen nog zo geheten)
vooreen reis die ong. 1 0 dagen zou duren, omdat we verschillende aanlegplaatsen
hadden. Eerst Soerabaja, eiland Bali, Soemba, Endeh op Flores, dan kleinere
eilanden en tenslotte kwamen we op Kupang aan. Van de verte zagen we dat er veel
schade door de oorlog was aangericht aan de gebouwen en de huizen aan de
haven.
Nederlands Timor was eigenlijk een
arm en vergeten eiland, 't Was ook
niet zo geciviliseerd als Java. Toch heb
ben we er een mooie tijd gehad, omdat
't er in de eerste plaats "veilig" was!
Geen verzet van de bevolking. We waren
welkom! Door de vele schade woonden
we eerst in een "bebak"-huis, opge
trokken in steen en met een dak van
palmbladeren. Daardoor veel last van
klabangs en schorpioenen, slangen,
maar daar leerde je mee leven!
De ambachtschool, waar mijn man als
directeur was benoemd, stond nog in
een oud gebouw, maar men was bezig
een nieuwe school te bouwen. Ernaast
kwam onze woning te staan die we na
enkele maanden konden betrekken.
Geen last meer van ongedierte en meer
comfort. Het had een grote tuin en een
heel leuk terras met gemetselde bloem
bakken, waarin ik dadelijk verbena's
heb geplant.
Het grootste deel van de bevolking toen
was Christen. Er was ook een neder
zetting van Javanen die aan land- en
tuinbouw deden. Maar veel moest er
toch ingevoerd worden. De bodem was
rotsachtig en had daardoor veel gebrek
aan water. De "bovenlanden" daaren
tegen waren vruchtbaar maar gaven
een te geringe opbrengst. Het hoofd-
voedsel van de Timorezen (toen) was
djagoeng. Die werd heel "rijp en hard"
geoogst. Dan werden de korrels één
voor één gestampt en met wat water tot
een papje gekookt. Geiten, kippen, var
kens en runderen liepen er zo maar los!
Hier heerste de zg. "vrije weide", d.w.z.
dat je ongewenst bezoek kreeg van de
loslopende dieren, als je je erf niet met
stenen muren had afgeschermd. De
bossen waren bevolkt met herten waar
op werd jacht gemaakt door Nederlan
ders en Timorezen.
Op een dag kwam mijn man thuis met
de boodschap (printa aloes) dat we een
schooljongen als anak piara moesten
opnemen. Die jongen kwam helemaal
tot onze zorg! Hij heette Quirinus. Nu
had Quirinus drie tropische wonden op
zijn benen. Natuurlijk ging ik meteen
met hem naar 't ziekenhuis, waar de
dokter me inlichtte hoe ik die wonden
moest behandelen en de medicijnen
ervoor gaf. Ook hadden we hem een
baleh-baleh met klamboe, stoel en tafel
gegeven waaraan hij zijn huiswerk kon
maken.
Na schooltijd verzorgde hij met onze
tuinman de planten en speelde wat met
onze kinderen. Maar op een morgen
zag ik, door een opening van opeen
gestapelde stenen in een hoek van onze
tuin, het hoofd van Quirinus te voorschijn
komen! Op mijn vraag wat er aan de
hand was, vertelde hij dat hij niet kon
slapen op een baleh-baleh. (Over ont
wikkelingshulp gesproken!) Mijn kokki
die 't tafereel ook had gadegeslagen,
was stomverbaasd en maakte hem 't
standje dat hij de njonja beschaamd
maakte. Arme Quirinus. 't Was een
aardige en wat verlegen knul.
Nu leefde die arme bevolking ook in
hutten van klei en palmbladeren, met
voorin een opening waardoor je in ge
bukte houding naar binnen moest. Daar
woonde dan de hele familie met baby,
kinderen, kippen! Natuurlijk waren er
wel betere behuizingen, maar dit spande
wel de kroon in Nederlands gebied. Den
Haag zag waarschijnlijk geen brood in
dit arme en vergeten volk.
Net als op Java kwamen er verkopers
langs de huizen om hun waren te gelde
maken. Zo vroeg ik eens een Timorese
slager of hij mij een runderstaart kon
leveren. En ja hoor, de volgende dag
kwam hij met't puntje van de staart,
maar dan alleen 't kwastje met de haren!
Wat heb ik gelachen en mijn kokki was
sprakeloos. Kokki was vanuit Batavia
met ons meegekomen, vanwege een
Gouvernements regelement dat men
personeel (in ons geval één) mee naar
Kupang mocht nemen. We hebben daar
samen ook veel meegemaakt; een schat
van een kokki en zo zorgzaam voor onze
kinderen.
Ik vertelde al dat djagoeng 't hoofd-
voedsel van de bevolking was. Na een
ong. drie maanden lange oostmoesson,
waarin dan ook geen druppel regen viel,
alles dor en droog was, werden de
gronden waarop de nieuwe djagoeng
geplant zou worden, in brand gestoken.
Het in vlammen opgaan van zo'n kurk
droog veld was een griezelig, maar
tegelijkertijd adembenemend schouw
spel. Vooral ook de snelheid waarmee
het vuur zich verspreidde. Voor de be
woners van de omliggende huizen met
die rieten daken, zoals het onze, heel
angstig. De buurtbewoners gingen
echter al die rieten daken met emmers
water natgooien zodat ze geen vlam
zouden kunnen vatten, zeker met het
oog op de wind. Ook al een opgave!
En na de eerste regen werd 't afgebrande
land bewerkt en de djagoeng korrels in
de gaten geplant die met een pikhou
weel waren gemaakt. Men vertelde mij
dat je aan het aantal djagoengkolven dat
een Timorees bij zich had kon weten.
kupang
Leerlingen van de Sekolah Teknik Rendah (ambachtschool), waavan de heer Suverkropp
directeur was. Koepang 1948.