POIERIE'S PERIKELEN m Angstzweet Alleen het plekje onder de klep van onze vechtpet was nog droog, verder waren wij totaal doorweekt. Op de bij nacht ondernomen terugweg voegde zich ook nog zo'n oorverdovende tropische don derbui aan de stortregens toe om het ons in de dakloze weapon-carrier nog onaangenamer te maken. Toen wij sikkeneurig en volkomen gede moraliseerd door het op een verlaten mijndorpje uit een spaghetti-western lijkende Tangsi Lontar modderden, dook plotseling een schim uit de dichte regen sluiers op. Onze sergeant gebood ons onmiddelijk om goed uit onze doppen te kijken en liet de chauffeur de wagen tot stilstand brengen. Natuurlijk wel met de voet paraat boven het gaspedaal om bij het minste geringste onraad als een sch..t verder te kunnen stuiven. De inmiddels naderbij gekomen schim bleek een politieman te zijn, die door zijn baas op pad was gestuurd om hulp te halen. Zoals hij beweerde, had een bende van zeker tachtig garongs het op de plaatselijke tien-mans politiepost voorzien. De avond tevoren waren de eerste ellendelingen al in de omgeving van de doesoen gesignaleerd, dus moch ten we aannemen dat zij nu al in, of tenminste om de doesoen heen zaten. Onze sergeant maakte korte metten, hij sleurde de arme drommel in de wagen en liet koers zetten naar de politiepost. Aldaar gearriveerd had hij het binnen enkele minuten voor eldaar. De tien over al hun ledematen bevende agenten moesten met even zoveel oude KNIL- karabijnen en ingekorte klewangs de achterkant van de post verdedigen en wij drieën met één Bren, één Sten en één Lee Enfield de voorkant. Hijzelf sprong op zijn zitplaats naast de chauf feur en stoof naar Martapoera om KL- versterking op te halen. Hooguit vier uren heen en terug, naar hij ons in het voorbijgaan mededeelde, langer hoef den wij het in de overlopende modder- slokan voor het huis niet uit te houden. Toen het motorgeronk van de weap goed en wel verstorven was, begon het gedonder in de glazen. De garongs schenen inderdaad al in de doesoen te zijn en hoogstwaarschijnlijk op het ver trek van de wagen te hebben gewacht, want nauwelijks was hij weg, of ze begonnen de boel te treiteren. Van alle kanten weerklonken de meest vreemde en verdachte geluiden. Kennelijk pro beerden zij ons uit de tent te lokken, maar onze sergeant had ons ook in de gauwigheid gewaarschuwd niette snel aan de trekker te komen en pas tot daden over te gaan wanneer zich een goed doel voordeed. Eigenlijk een onzin nig advies, want het was zo donker, dat wij onze eigen handen niet eens konden zien. Desondanks hielden wij ons eraan en bleven met wijd opengesperde oren in de slokan liggen luisteren naar de unheimische geluiden. Slechts nu en dan, bij het kort flikkerende licht van een bliksemstraal, konden wij aan de overkant van de weg heel even de huizen ontwaren, maar op die korte momenten was niets waarte nemen dat een riedel kon rechtvaardigen, al deden onze steeds sterker wordende angst gevoelens het verlangen naar een eigen, bevrijdend geknal eveneens steeds ster ker worden. Om een lang akelig verhaal iets minder lang te maken: De ellende bleef zo enkele uren aanhouden, ook de stort regens hielden niet op en het onweer scheen zelfs in hevigheid toe te nemen. Diep in de nanacht, ons moreel was toen al dermate gezakt dat wij niet meer in een tijdige aankomst van de verster king geloofden en alleen nog maar schietgebedjes naar boven zonden, ge beurde er echter iets, dat ons uit onze lethargie deed ontwaken en dwong om hoe dan ook tot handelen over te gaan. Met een doffe klap kwam iets op het dak van de politiepost achter ons terecht, rolde er ratelend vanaf en viel met een natte smak in de overwoekerde voortuin. Instinctief, maar natuurlijk veel te laat 2122, 23 aftellend kromden wij onze ruggen en wachtten met ingehouden adem op de dreun. Gelukkig volgde er verder niets, de dreun bleef uit, maar het voorval deed ons wel beseffen dat de garongs reeds op werpafstand waren gekomen. Dat huiveringwekkende gegeven en de wetenschap, dat zij bij het eerste dag licht een duidelijk inzicht zouden krijgen in de futiliteit van onze hoofdweerstands- lijn in de slokan, bracht ons weer tot de naakte werkelijkheid terug. Er moest een daad worden gesteld. Frenetiek heen en weer modderend en fluisterend kwamen wij tot de enige juiste oplossing: Gertak, die niet alleen in de dierenwereld veelvuldige toege paste afschriktaktiek, dat was het. Zowel het plan zelf als de uitvoering er van waren even simpel als geniaal. Met de Sten zou een heel magazijn in korte vuurstoten zo laag mogelijk en van links naar rechts onder de tegenoverliggen de huizen worden gejaagd. De Bren zou daar in omgekeerde richting op volgen en de Lee Enfield deed niet mee, omdat de schutter, onze toegewijde maar met vuurwapens erg onhandige informant Hamid, als Brenhelper moest fungeren. Nadat het moment van losbranden en kele malen was uitgesteld om de ver sterking alsnog de gelegenheid te geven binnen te komen, werd de lont in het kruitvat gesmeten. Het ging perfect, heel even werd het natuurgeweld vol komen weggevaagd door een immens lawaai van exploderende kruitladingen en massa's rondfluitend lood. Tussen het gedonder door was duidelijk te horen, hoe talloze gendihs en andere onder de huizen opgeborgen gebruiks artikelen krakend aan hun einde kwamen en het gesis van hun rondwentelende restanten zich vermengde met dat van de steunpalen en trapjes afgeschoten splinters. Toen het kabaal van onze vuurbarrage was verstomd en de kruitdamp opge trokken, was het enkele seconden dood stil, maar toen kwam de reactie. Alsof daartoe het sein was gegeven, steeg vanuit de hele doesoen het geschrei op van wakker geschrokken kinderen, hy sterisch geblaf van honden en naar geestig geloei van eveneens geschrok ken koeien. Door de houten en bilik- wanden heen riepen mannen en vrou wen naar elkaar om te weten te komen wat er precies aan de hand was en klonken de sussende stemgeluiden van bezorgde moeders. Temidden van al dat rumoer stormde plotseling de versterking binnen. De KL-jongens sprongen kwiek van de wagens en verspreidden zich door de doesoen om de boel te zuiveren. Onze sergeant kwam rechtstreeks naar onze slokan gerend. Hij leek een beetje be zorgd en beet ons tamelijk kortaf toe, dat hij het geknal al van verre had gehoord en het ergste had gevreesd. Verder bleef hij netjes, want toen de (lees verder volgende pagina) 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 14