De Drie Sigaretten weer?" door J. A. WORMSER Bentman - zo zullen we hem maar noemen - was een jongen van zeer goede familie en Adams meende te weten dat hij eigenlijk een dubbele naam had, terwijl de Blauwe hem, ten onrechte, met 'beron' aansprak. Bentman is toen enorm boos geworden, maar toen werd hij zielig verlegen, omdat hij vond dat zijn complete naam niet meer paste bij die schooier die hij nu was. Voordat hij nu zijn galerijwacht ging opknappen, trok hij Adams even aan zijn deken: "Ik ben erg onbescheidenmaar, eh, zou ik een klein stukje papier van je mogen hebben?" (Hij wist blijkbaar dat Adams een paar velletjes papier gegapt had in het Jappenkantoor, toen hij daar een kist moest binnensjouwen.) "De nacht van de rijzende zon, een Hollandse krijgsgevangene in Japan, 1942-1945" is de titel van het boek dat geschreven is door de nu 82-jarige oud-journalist J. A. Wormser en onlangs is uitgegeven door uitgeversmaatschappij J. H. Kok te Kampen. Een bespreking van het boek volgt in een van de volgende nummers van Moesson. Met toestemming van auteur en uitgever publiceren wij nu hier naast gedeelten uit het hoofdstuk "De drie sigaretten" uit genoemd boek. Ik hoop, dat mijn onbescheiden vraag je niet boos maakt en dat het je conve nieert "Wou je een brief schrijven, Bentman?" "Nee, eh, ik wou roken, want als ik niets te roken heb, word ik gek. Nu bezit ik nog wat gedroogd maisblad en dat rook ik in zo'n papiertje". Hij kreeg een paar velletjes, rolde met innig genoegen een 'sigaret' en stak die aan bij het elektrische spoeltjehet stonk ontzettend. "Donder op met je vuilverbranding", snauwde er iemand van onder zijn vet lappen. "Oh, neem me niet kwalijk", schrok hij en hij ging de gang op. Even later voelde Adams hem weer aan zijn deken trekken"Ja, wat is er nou "Zeg mag ikjouw volgende galerijwacht van je overnemen, Adams? Ik vraag daar maar drie sigaretten voor "Ben je gek, jö, voor drie stomme siga retten een uur lang 's nacht op die verdomde gang heen en weer lopen! Je hebt toch ook je nachtrust hard nodig. Het tarief is bovendien 10 sigaretten als ik ze missen kon, graagmaar ik spaar ze zelf op voor een broodje en dat kost nu 20 sigaretten, zoals je weet." "Oh, neem mij niet kwalijk als ik on bescheiden geweest ben. Goedenacht dan maar" en het intens magere gezicht verdween van het voeteneind van de slaapvlonder. "Beroerd voor die lange kerels", dacht Adams, "zij hebben beslist meer voed sel nodig dan wij met onze middelmatige bodies, vooral als ze zo verschrikkelijk aan dat roken vast zitten. Van je vijf sigaretten in drie dagen kom je nu eenmaal niet ver en je kunt óf eten óf roken. En nu móet ik gaan slapen, want het is zó half vijf en dan staan we weerin de sneeuw". Een paar maanden later stommelde Adams voor de zoveelste maal die nacht naar het urinoir, gang over, trap af daar liep een lange, wat gebogen ge stalte, kleumend in zijn dunne winterjas, een handdoek om zijn hoofd in de kabouterkap. "Hoe laat is het, Bentman?" "Half twee". In het donkere slaaphok vond Adams zijn dekens koud terug en het was alsof hij nog helemaal niet weer geslapen had, toen hij er opnieuw uitmoest een beetje kou, wat vet, dacht Adams, terwijl hij de gang opliep. "Hoe laat is het, Bentman?" "Half vier Half vier! Zou hij dan drie galerij- wachten achter elkander lopen? En allemaal zwaar onderbetaald met drie rokertjes! Jammer, aardige, beschaafde vent, maardét houdt hij nooit vol! Zou je daar niet eens met luitenant Thomson over gaan praten? Verdomd, wat was het nu koud onder die dekenspro beren nog een uurtje te slapen. Bentman, de eeuwige galerijwacht, moest op rapport komen bij luitenant Thomson en hij tikte zachtjes op de deur van de officierskamer. "Blijf maar niet staan en ga eens naast me zitten", zei Thomson vriendelijk. "Ik zie zo vaak, dat jij wacht loopt, Bentman en ik moet je waarschuwen, dat jij dit niet kunt volhouden. Je ziet er beroerd uit. Hoe lang ben je?" "Een-acht-en-tachtig, luitenant". "En wat woog je verleden week bij de weging door de Jappen?" "Twee-en-vijftig kilo, luitenant." "Bentman, dan verbied ik jou ronduit nog één wacht over te nemen. Rook je zoveel sigaretten?" "Ik rook alleen maar maisblad, luite nant "En wat doe je dan met al die sigaretten, die je verdiend? Ruil je ze voor brood? Dat zou ik wel goedvinden, mits je niet onder het tarief werkt, want zó kom je nooit aan je trekken." Verschrikt en verlegen keek de lange man naar de reserve-luitenant-vlieger op, die groter was dan hijzelf, maar veel forser en gezonder. Het flinke, aristo cratische gezicht stelde hem enerzijds gerust, maar Bentman kreeg toch een gloeiende kleur toen hij moest beken nen wat hij met zijn zuur-verdiende rokertjes deed. Hij zag er ziek uit en zijn ogen staarden verward en koortsig de kleine officierskamer rond. De andere officieren, die in dit hok bijeen zaten, stonden op en liepen naar buiten, kwasi onverschillig, zodat Bentman alleen bleef met Thomsen en diens oude vriend, luitenant Temmink, de tweede in het commando, een boom van een kerel als hij, maar vrolijker, onverschilli ger ook. Bentman vatte moed, slikte eens, toen kwam het er uit als een wanhoops kreet: "Ik spaar, luitenant." De beide officieren drukten met moeite een glimlach uit hun kaken weg. Dit was triestsparen, hier? "Voor een extra-broodje of een rokertje voor je verjaardag, misschien?" En dan vloog het er uit, hakkelend, verward: "Wij hebben niets meer thuis, en als ik straks weer bij mijn gezin kom, dan moét ik toch wat hebben om weer te beginnen. Kan toch niet thuiskomen als een klaploper, als een bedelaar! En daarvoor spaar ik nu deze goede siga retten en rook ik dat bóchtwant zonder roken kan ik eenvoudig niet! U begrijpt me toch welstraks als de oorlog voorbij is, zal er groot tekort bestaan aan alles, ook aan sigaretten en die zullen dus veel geld waard zijn "Maar mijn beste kerel, maak jij je nu toch niet nerveus over dingen waarover wij ons nu geen van allen nog zorgen maken! We zijn straks allemaal zo arm als luizen, als we thuiskomenmaar eerst thuiskomengesnopenen galerijwachten neem je niet meer over. "Maarmijn contracten", verweerde zich Bentman wanhopig, "ikhebhieren daar lange contracten lopen, ik heb het ze belóófd en ik heb ook al wat voorschot gehadtoe, geeft U mij nog drie weekjesalstublieft." "Bentman, jij bent veel te fatsoenlijk voor dit leven, maar tegenover mij zul je ook je woord houdendrie weken nog en dan is het uitbetoel! "Ja, dank U hartelijk, luitenant". Waren die drie weken al om, of nog niet? Wie kon die dagen tellen, dagen zonder daglicht? Adams miste Bentman op een ochtend appèl en in de mijn zag hij hem ook niet en 's avonds was zijn plaatsje leeg. Maar voor er weer een nacht opzat, was hij hem vergeten, want zijn wereldje was zo klein geworden, dat het nog nauwelijks plaats bood voor de drie makkers waarmee hij dagelijks de mijn inging. Maar op een ochtend stak iemand zijn hoofd om de deur. "Of je even bij 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 4