Ml Tégen alle eerder gedane beloften in, gaat Siti niet mee. De "pleegdochter' wordt kalmweg aan de dijk gezet. Zij die het béter weten - blanken dus - vertellen Siti wat goed voor haar is: ze moet als 'christelijk meisje haar kinderplicht ver vullen' aan de opnieuw opgedoken, ziekelijke nietsnut van een stiefvader (die anders ten laste van de zendings- postzou kunnen komen) en proberen in de waroeng aan haar schrale kostje te komen. Terug naar af. En zo wordt de arme Siti die eens de 'pleegdochter' van blanke weldoeners heette te zijn en die tien jaar in hun cultuurpatroon werd opgevoed, als jonge, kwetsbare vrouw, gedwongen aan de ongeïnteresseerde waroengbezoekers, ruwe karrevoerders en passanten, haar eten en haar vrome tractaatje te slijten. "De brieven die ze nog geregeld van mevrouw De Lange ontvangt, sterken haar als zij soms wel eens wanhoopt", eindigt de schrijfster. Tenslotte eindigt dit (goedgekeurde) werkje met de troost die Siti uit haar verdere bestaan moet weten te putten, namelijk de beloning in het hierna maals.En wel op grond van de volgende bijbeltekst: "Wel, U gij trouwe dienst maagd, over weinig zijt ge getrouw geweest, over veel zal ik U zetten; Ga in de vreugde Uws Heeren." Waarschijnlijk heeft de schrijfster het allemaal erg goed bedoeld en was zij een brave 'glas-in-lood-ziel'. Zich vol strekt niet bewust van de geborneerd heid van dat denkraam, leverde Fine Schoonevelt als het ware argeloos de ideeën uit zoals die in haar kringen bestonden over de inlander, zijn plaats en zijn plichten. En van opzettelijk bedoelde discriminatie willen we al helemaal niet uitgaan. Nogmaals: dit boek staat volstrekt niet op zichzelf. Het moet gezien worden als een voorbeeld van al die gelijkgestemde werkjes ten behoeve van zending en missie en de 'koloniale jeugdlectuur'. Gelukkig waren er vele andere jeugd boeken die eveneens in de koloniën speelden, maar die meer 'de geest van Multatuli' ademden. De indische cultuur van binnenuit be schrijven en dat met kennis van zaken en veel talent, deed bijvoorbeeld Marie van Zeggelen met haar "De Gouden Kris" (1 907) of "Jong Java's Lief en Leed" (1 91 0), evenals de latere auteur S. Franke met zijn "Si Taloe, de Desajongen" (1931). Auteurs be giftigd met een goede pen maar vooral met het juiste gevoel van inleven in die ander. Zij gaven het 'tegengas' voor al die andere jeugdboeken, geschreven door mensen die vanuit hun blanke superioriteitsgevoel naar 'zwart en bruin' keken. Clémence H. Bauer had dat vermogen 'in de huid van de ander te kruipen'. In 1916 verscheen van haar hand Kleine Sarina". Zij baseerde haar boek op een -n Hl/» waar gegeven. Een krantenbericht, om precies te zijn. Sarina was een van de vele inlandse jonge meisjes die als kinderoppas of baboe bij Europeanen hun bruidsschat trachtte te verdienen. Als 'haar' familie naar Nederland terugkeert, wordt Sarina met veel mooie beloften overreed mee te gaan. Mevrouw verwend, heeft geen zin zich tijdens de lange bootreis met haar eigen kroost te bemoeien. Daar was Sarina toch voor? In Holland heeft men echter geen behoefte meer aan Sarina's diensten. Ze wordt in de winter op een onver warmd zolderkamertje gezet, ze krijgt geen geld, te weinig eten, onvoldoende kleding en dekens. Niemand kijkt meer om naar het arme, 1 5-jarige meisje dat, ondanks alle fraaie toezeggingen, geen middelen heeft om naar huis terug te keren. Ze wordt ernstig ziek door onder voeding en onderkoeling. Aan ziek, onbruikbaar en dan ook nog donker personeel heeft men al helemaal geen boodschap - Sarina wordt op straat gezet. In het boek loopt het uiteindelijk goed af: Sarina wordt teruggestuurd naar haar eigen land. Maar voor hoeveel 'Sarina's' in dezelfde omstandigheden was er géén 'happy end'? Hoe dan ook: Clemence Bauer schetste in "Kleine Sarina" een schrij nend beeld hoe sommige blanken met hun inlands personeel konden omgaan. Natuurlijk was dit geen wet van Meden en Perzen en er waren kennelijk ook nog "Canneheuveltjes" Zich expliciet uitspreken tegen kolonia- lisatie zoals Multatuli en anderen dat hebben gedaan in volwassenenlektuur, dat werd niet of nauwelijks gedaan door onze 'indische' jeugdboekenschrijvers. Wel waren er verschillende stromingen merkbaar. Wie in feite tégen koloniën was, liet dat meer tersluiks, 'tussen de regels door', weten. Wie van mening was dat blanke overheersing dè verhef fing van de inlander betekende, kwam daar echter doorgaans onomwonden voor uit. Men behoefde immers niet op veel weerwerk te rekenen? Indië was een feit en eerlijk gezegd, vond 'men' algemeen 'dat we het zo gek nog niet deden' en dat 'de inlanders alles aan óns hadden te danken'. Het feit dat wij tot een vijf-deling kon den komen naar verschillende auteurs die andere, dat wil zeggen, niet-westerse, volken, rassen en geloven in hun jeugd boeken behandelden, bewijst wel dat in ons (verzuilde) land de meningen toch wel verdeeld waren. Jeugdboeken hebben vaak iets argeloos. Schrijvers van kinderboeken zijn vaak 'gewone' mensen, geen literaire hoog vliegers of culturele koplopers; maar mensen die schreven of schrijven over het 'hier en nu', over wat zijzelf door en door kennen (of menen te kennen), en daardoor leveren zij, zonder het vaak zelf te beseffen, een stukje 'geschiede nis van de kleine luyden' uit. Een stukje tijdsbeeld, een stukje maatschappij beeld. Geen mens is werkelijk 'objectief' - een ieder leeft en denkt vanuit zijn eigen opvoeding, cultuurpatroon, visie. En deze visie kan vér over de horizon reiken maar evengoed kortzichtig zijn, vanonder de eigen oogkleppen. Jeugd schrijvers over 'ons Indië' maakten daarop geen uitzondering. Maar met elkaar maken zij de legpuzzle compleet. "Ons Indië" is voorbij. Beelden worden steeds moeilijker overdraagbaar aan de generatie die er niet bij wasEn het wordt steeds moeilijker voor te stellen dat het 'hollandse' kind alle bergen en kraters uit het hoofd moesten kennen van 'onze gordel van smaragd' terwijl 'indische' kinderen op aardrijkskundeles feilloos de stations konden opdreunen tussen Groningen en Nieuwe Schans 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 25