Het oude fort Vredeburg in Yogya, dat omstreeks 1770 werd gebouwd door de V.O.C., na de restauratie. (Foto: J. D. Krijgsman) ger de Staats-Spoorwegen (SS) geheten. Maar in de richting noord-zuid was Jogja behalve met de stoomtram ook nog door een dwars-spoorweg met Semarang verbonden. Dat was het aparte particuliere spoorwegnet van de Neder- landsch-l ndische Spoorwegmaatschap pij (NIS). En merkwaardigerwijs had die NIS een breder spoor dan de SS! Op het gemeenschappelijke baantraject van Jogja, noordoostwaarts gaande naar Solo (Soerakarta) hadden de maat schappijen op één spoor drie rails liggen. Inderdaad een unicum. Bij de wissels een heel ingenieus railstel, waar lief hebbers nu nog van zouden smullen. Deze bijzonderheid staat ons als het ware in het geheugen gegrift. Niet alleen omdat we met zowel een brede- alsook met een smalle trein naar Solo hadden gereden over het zelfde baanvak, maar ook omdat dit spoorwegstuk vlakbij het station de hoofdweg Malioboro haaks sneed. En precies bij die overweg was in onze tijd het Europese restaurant van Bruyns en Thijssen. Met een platje en zitjes grenzend aan die spoorlijn. En menigmaal - als attractie en wanneer wij ons goed hadden gedragen - gingen we met onze ouders, zus en broer daar tegen de avondschemering zitten. En smulden van een saucijzebroodje met een glaasje limonade. En op dat uur passeerden met kleine tussenruimte zowel de laatste NIS-trein uit Semarang, alsook de SS-dagexpres uit Batavia. Prachtig was dat, die machtige stoom locomotieven. Met de stoom die uit de zuigers siste, met de rosse helle vuur gloed zowel uit de pijp als uit de cabine van machinist en stoker. Waarbij deze lieden natuurlijk op de overweg aan de stoomfluit trokken, naar buiten hingen met hun bezwete lichaam en waarbij het grote zoeklicht voorop bij de metalen "koeienvanger" in het beginnende sche merduister priemde. Bij de overweg zelf stond ook steeds een grote menigte dit Dante-achtige tafereel met open mond te bekijken. En u kunt zich onze blijdschap voorstel len toen wij nu recentelijk door Amba- rawa komend, daar in het grote (helaas wat verwaarloosde) Indoesische open lucht-spoorwegmuseum die beide reu- zenlocs terugzagen. Mee op tournee Vanwege twee omstandigheden waren wij in Jogja jarenlang nauw betrokken bij een aantal bijzondere feiten en dat had te maken met de werkkring van zowel vader als van moeder. Om te beginnen met papa: die was dierenarts en bekleedde in Jogja de overheidsfunctie van gouvernements- veerarts. Dat betekende dat hij in het hele gewest de enige veterinair was. Hij was belast met het toezicht op - en begeleiding van - de totale veestapel van de bevolking: dus bestrijding epi demieën door voorlichting, controle en tijdig inspecteren en injecteren. Voorts ook een wakend oog houden op - en bevorderen van - de fokkerij, op het slachtvee en dat voor de melkbedrijven. Hij had daarbij twee zeer bekwame en toegewijde inheemse mantri's (assis tenten), een Menadonees en een Ja vaan. En voorts had vader een toelage om voor zijn diensten de vele trajecten met een auto af te leggen. Hij bezat daartoe een stevige Amerikaanse Willy's. Doch helaas is er nimmer een foto van die wagen gemaakt. De auto was zijn tijd al vér vooruit, geen carbidlantaarns meer doch nog wel met forse treeplank. Als jongen van de lagere school mochten wij in de vakanties geregeld met de ouweheer mee op tournee. Zo hebben wij in het hele gewest tot in de verste uithoeken en tot de meest afgelegen dessa's kunnen meemaken. Plekken waar helemaal geen weg meer was en waar we te voet over kampongweggetjes verder gingen. Met de mantri's en met een paar koelies om de zware spullen te dragen. Pa in kaki pak en (in die tijd) met tropenhelm. Heel vaak werden dan, ter voorkoming van te lang sjouwen, plaat selijk paarden ingehuurd. Natuurlijk geen grote dieren, maar toch pittige inheemse paardjes die je op hun rug overal brachten. Wellicht stamt het van die ervaring dat wij nog immer de paar- desport beoefenen. Die tochten naar de verre dessa's in het heuvelland zijn blijvend in ons geheugen geprent. Ook de blijdschap van de bevolking die niet gewend was dat er op de tournee in de uithoeken ook een Europees kind mee kwam. Wij lieten ons dat rustig welge vallen en kregen vaak nog klapperwater te drinken of smulden erg zoete lekker nijen uit een stopfles; soms ook een hardgekookt eendeëi dat met wat ruw korrelig zout was bestrooid. Niet alleen kwamen wij zo in het eigen gebied, maar-als vader zijn collega elders moest waarnemen - eveneens wel tot in Magelang of Solo. Dat we dan aan beide kanten van de stad Jogja ook nog eventjes daar de tempels bezoch ten, dat spreekt eigenlijk wel voor zich zelf. Zo klommen wij over de (later gerestaureerde) bouwvallen van Kalas- san, zwierven door de uitgestrekte tempelvlakte van Prambanan en Tjandi Sewoe. En zo waren we ook een paar maal de enige bezoeker op de Boroboe- doer. Vooral aan dat laatste moesten we recentelijk nog veel denken toen we deze Boroboedoer met grote massa's toeristen beklommen. Een niet te vergeten attractie destijds bij deze laatste tempel was dat de djaga (bewaker) daar voor een gering bedrag bereid werd gevonden schielijk een portie nassi-goreng te snierikken voor ons gezelschapje. Soms voor ons wel helaas dusdanig pedis, dat de tranen ons over het jongenssmoeltje biggelden. Gelukkig kwam de lieve echtgenote van die djaga, ons zo ziende, dan met een glas mierzoete thee als soelaas. In de kampementen van het KNIL Naast de veestapel van de bevolking met zijn runderen, paarden, geiten en pluimvee, had papa ook de zorg voorde militaire paarden, dus die van de KNIL- onderdelen ter plaatse in het vrij kleine garnizoen van Jogja. Op de noordelijke aloon-aloon namelijk en zelfs wat bin nen de muren van de kraton was de tangsi of het kampement van de lijf- wacht-cavalerie. Dat was een half eska dron oftewel zo'n zeventig militaire rui ters op evenveel grote uit Australië geïmporteerde paarden. Het onderdeel had als taak de sultan te escorteren als deze vorst officieel in zijn gewest in het openbaar optrad. I n de grote garnizoenen met honderden militaire paarden had het leger zijn eigen militaire "paardenartsen". Maar Jogja (lees verder volgende pagina) 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 5