Onhoorbaar groeit de Padi Kunstbehoud en cultuurbeleid in Indonesië, veertig jaar na dato (I) door RENÉ S. WASSING Veertig jaar is een lange periode in een mensenleeftijd: van hoopvol jongmens vervuld van idealen is men ongemerkt in de VUT beland. Maar ook in de geschiedenis van jonge, onafhankelijke staten zoals Indonesië sinds 1 949 er een is, gaan veertig jaar niet ongemerkt voorbij. Bijna een halve eeuw lang heeft dit reusachtige eilandenrijk Nusantara zich vanuit een koloniaal verleden met man en macht opgewerkt tot een moderne staat. En het heeft daarbij ten koste van veel moeite en inspanning gewerkt aan een nieuw imago, een eigen Indonesische identiteit, waarin geen plaats meer is voor het oude Indië. Dit moeten wij heel goed beseffen, wanneer wij willen begrijpen, welke veranderingen er op cultureel gebied hebben plaats gehad en waarom men doelbewust die veranderingen heeft nagestreefd. Vanzelfsprekend spelen hierbij politieke ideologiën een rol van niette onderschatten betekenis. Velen van ons, vooral de ouderen zullen misschien moeite hebben met het in grijpende veranderingsproces, dat zich in de afgelopen veertig jaar in Indonesië op allerlei terrein heeft voltrokken. Doch als men in staat is te relativeren, zal men inzien, dat dit een natuurlijk proces is, dat zich na de tweede wereld oorlog niet alleen in Indonesië, doch over de hele wereld heeft voorgedaan. Ook in ons land. In de eerste jaren na de revolutie heeft president Soekarno vanuit een niet aflatend nationalistisch idealisme er zonder ophouden op gehamerd, dat de verschillende bevolkingsgroepen, ieder met zijn eigen taal en gewoonten en verspreid over vele eilanden, tot één ondeelbaar volk samengesmeed zou den worden, met één taal en wonend in één land: satu bangsa, satu bahasa, satu tanah air. Op deze manier werd niet alleen bij de ouderen, maar vooral bij de plooibare jeugd via het een vormige onderwijssysteem, het natio nale gevoel erin gestampt. Dit alles in het besef, dat men boven alles in de eerste plaats Indonesiër was. Want pas dan kon men gezamenlijkaan een betere toekomst bouwen. Begrip pen als "Tanah Airku", mijn vaderland; "Tanah Tumpah Darahku", mijn geboor teland; "Bhinneka Tunggal Ika", een heid in verscheidenheid; 'Pancasila", de vijf zuilen van de staatsideologie; en tenslotte "Nusantara", het Indonesisch eilandenrijk, waren geen loze kreten, doch vormden richtsnoeren voor het leven van alle Indonesiërs en dat is nog steeds zo. Dit proces van eenwording, dat tot ver in de jaren vijftig het Indonesische 16 leven heeft beheerst, is zo allesover heersend geweest, dat er begrijpelijker wijs geen enkele tijd of aandacht over bleef voor zoiets als kunstbehoud of stimulering van culturele activiteiten, want van kunst kon tenslotte niemand leven. Eerst moest het berooide land weer enigszins tot rust komen en het dagelijkse leven weer in normale banen geleid. Maar de exodus van de Hollanders vanaf 1 957 en het Nieuw-Guinea con flict tot 1 962 alsmede de confrontatie Hindoe-Javaans bronzen beeld van Siwa Mahadewa in het Nationale Museum, Jakarta. met Maleisië in 1 963 eisten reusachtige financiële offers, zodat aan de interne situatie niet veel veranderde. Na deze eerste turbulente periode trad een rela tief rustiger tijd in van de geleide democratie, waarin eindelijk aan de echte pembangunan, de opbouw van het land, gedacht kon worden. Toch is het tekenend, dat reeds in 1 956 de eerste schuchtere stappen werden gezet op weg naar een officieel mu seumbeleid. In opdracht van het Minis terie van Onderwijs en Cultuur werd aan het Departement van Culturele Zaken een museumsectie toegevoegd, welke tot taak kreeg, tot in details een profiel voor het museumwezen uit te werken. Men wendde zich om hulp tot de UNESCO, die een Engelse expert, John Irwin van het Victoria Albert Museum in Londen aanbeval om dit project op te zetten. Reeds na zes maanden was zijn rapport klaar. En de twee belangrijkste aan bevelingen hieruit waren: 1. De stichting van een Nationaal Museum, gebaseerd op de Bhinneka Tunggal Ika-gedachte. Dit museum zou de vorm van een open lucht museum moeten krijgen, be staande uit traditionele adathuizen af komstig uit de verschillende delen van Indonesië; met in het centrum van het park een museumgebouw, waarin de eenheid van de Indonesische cultuur benadrukt zou worden. 2. Er moest een museumopleiding komen met het doel, een geschoold kader van museumper soneel te kweken. Voorlopig bleef het bij plannen. Wel werd het oude Museum Pusat (reeds in 1862 gesticht en daarmee het oudste museum van Azië), dat tot dan toe aan het Koninklijk Bataviaasch Ge nootschap van Kunsten en Weten schappen (nu: Lembaga Kebudayaan Indonesia) had behoord, in 1962 aan de staat overgedragen. Daarmee werd het het eerste rijksmuseum in Indone sië en qua doelstelling enigszins verge lijkbaar met ons Rijksmuseum. Succes sievelijk volgde de overdracht aan de staat van twee andere vooroorlogse musea, zoals het Museum Sonobudoyo in Yogyakarta en het Bali Museum in Denpasar. Pas met de Orde Baru, de nieuwe orde, ingesteld door Suharto, die in 1 968 tot president werd benoemd, werd de zaak systematisch aangepakt. Tijdens de vier opeenvolgende vijfjarenplannen, Repa- lita (Rencana Pembangunan Lima Tahun), is er verbazend veel tot stand gebracht. Er werd een serieus begin gemaakt met de opbouw van het museumwezen. Men moest van de grond af beginnen en ervaring op dit gebied was er nauwelijks. In 1 964 was reeds het Directoraat voor de Musea ingesteld. Dit kwam nu, samen met het Directoraat voor de Monumenten en Historische plaatsen rechtstreeks onder de Directeur Gene raal voor Culturele Zaken. En het idee

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 16