CONTAINER ZUSTERS URSULINEN, BANDOENG 1933/1934 19 Enkele jaren geleden ging ik met mijn gezin naar Jakarta om daar te werken. Het was precies 15 jaar na onze "repatriëring" dat ik weer voor langere tijd in mijn "Tanah Air" zou wonen. Ik dacht mijn geboorteland te kennen, maar alle indrukken en ervaringen die met mijn job samenhingen waren volkomen nieuw. Ik was vreemdeling in mijn geboorteland. Ik probeerde bewust of onbewust herkend te worden. Maar bleef van alle herkenning verstoken. Zelfs wanneer de beambte op luide toon mijn geboorteplaats en -datum en familienaam voorlas. Elk moment wilde ik herkend worden. Ik wilde die band met mijn geboorteland hierdoor voor mezelf voelbaar maken. Na een maand heb ik het opgegeven. Ik was enigszins teleurgesteld. "Ze moe ten toch iets herkend hebben, al was het maar mijn familienaam?" dacht ik. Maar nee, waarom zouden ze? Alleen ikzelf ken mijn roots, en ik kan het ze niet kwalijk nemen dat ze mij niet her kenden. Het was niet meer belangrijk. Ik werd bovendien opgeslokt door mijn werk, de school van de kinderen, en alle andere verplichtingen die je als ex patriate ondervindt. Bewust leefde ik met mijn gezin in de omgeving waarin ik mijn jeugd heb doorgebracht. Alleentoch anders. De sfeer die ik proefde herkende ik uit de verhalen die mijn moeder mij vertel de. De "goede oude tijd". Je was de tuan besar, en je werd ook zo behandeld. Aanvankelijk wist ik niet goed daarmee om te gaan. Uiteindelijk hadden wij als gezin een omgangsvorm met onze direkte omgeving (de kebon en djaga, de kokki en chauffeur enz.) die voor eenieder prettig was. De drang om ooit weer eens terug te keren naar mijn geboorteland was heim wee. Heimwee naar mijn jeugd, de geuren, geluiden en de veiligheid van je jeugd. En nu, nu ondervinden mijn kin deren hetzelfde. Ja toch wel. Dat was een voldoening dat wij dit onze kinde ren ook konden bieden. En zo kwam het dat ik in een situatie belandde, en mij eerst dan duidelijk werd, waarom men mij niet "herkende": Onze container met al ons huisraad uit Nederland was in Tanjung Priok aange komen. De inklaarder meldde zich en allerlei formulieren moesten ingevuld en ondertekend worden. De inklaarder adviseerde mij dat ik persoonlijk met hem mee naar Tanjung Priok moest komen. Dit was zoals hij zei, min of meer verplicht. De douane-beambten moesten mij "zien". Enof ik gedast en gejast wilde ver schijnen. Ik dacht dat hij grapte, maar de man zei dat het in mijn eigen belang was. De volgende dag meldde ik mij met mijn vrouw, Wilma, om 7 uur 's morgens op de afgesproken plaats. Een nieuwe instructie van onze inklaar der luidde, dat ik noch Wilma mocht laten merken dat wij Indonesisch ver stonden. Wij maakten bezwaren. Ze zouden ons toch herkennen. Maar onze inklaarder had overal een aannemelijk antwoord op. Zo gezegd, zo gedaan. De eerste "screening" vond plaats. De man achter zijn bureau droeg een douane uniform en op zijn naamplaatje stond o.a. Tobing. Hij had onze paspoorten die hij doorbladerde en vroeg zonder op te kijken: where you from. Geen vragende toon, ook geen gebiedende toon, maar mat werd de vraag gesteld, gevolgd door een onbedwongen gaap (met ge luid), waardoor hij mijn antwoord niet hoorde. Keek daarop onze inklaarder aan en vroeg: "dari mana, sih?" "Belan- da", antwoordde onze inklaarder. "Ooh, TP", bevestigde de gapende beambte en beukte er op los met een stel Tjaps op onze formulieren, gevolgd door een flinke haal door de tjaps heen, wat zijn handtekening moest voorstellen. Wij moesten, zo zei de man, naar de afdeling zus en zo om de volgende goedkeuring te halen. Overal waar wij kwamen werd opnieuw TP op onze formulieren gestempeld. Ik weet niet meer welke afkorting het vertegen woordigt. T van tarief en dan Onze inklaarder vond het prachtig en had er plezier in. Ik heb het nog nooit zo gemakkelijk gehad. Met een beetje geluk heeft U morgen uw container, zei hij. Wij moesten 32 handtekeningen en tjaps verzamelen. Tot de laatste goed keuring, getekend door de laatste ge volmachtigde beambte. En zo stonden wij doodvermoeid, maar voldaan, om half acht 's avonds buiten de poorten van Tanjung Priok. Pas toen bekende onze inklaarder dat hij mijn voorkomen "misbruikte". Ik zou er niet uitzien als een Belanda, maar wel als een sinjo: lang, licht van kleur enz. Ik probeerde hem nog tegen te spreken, maar dat had geen zin meer. Toen ik hem vroeg, hoe hij Wilma's Indone sische paspoort verklaarde, zei hij: Uw vrouw heeft weliswaar een Indonesisch paspoort, maar woonde sinds haar 5e in Nederland, en spreekt dus geen Indonesisch. SOME NERVES. Het kwam wel voor dat Wilma een vraag gesteld kreeg in het Indonesisch, waar op zij antwoordde met "I beg your pardon?" Zo'n ambtenaar reageerde dan met: "Wah, kalau dia ngomong bahasa Depok, gua ngerti deh." Alom hilariteit, wanneer een ambtenaar zo'n gevatte opmerking maakte. Wij moesten echter niets laten merken. Dus persten wij onze lippen op elkaar met een schamelijk lachje en vragende ogen. De volgende dag kregen wij onze con tainer thuis bezorgd, om 7 uur 's morgens. Het was een zondag. WOODY ROM PAS Dit is een foto van de jaarlijkse gymnastiekdag van de lagere school der Zusters Ursulinen in Bandoeng 1 933/1 934. Dit groepje uit de zevende klas moest iets opvoeren, ik sta uiterst rechts en naast mij Lies Knuivers. In het midden juffrouwde Rooy, en de andere namen weet ik niet meer. Maar via Moesson komen we er misschien wel achter. Ingezonden door Els Steur-Schul, Suzannaland 444, 2591 JT Den Haag, tel. 070-47 04 42.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 19