Bij een jubileum
4
m
Dr. Max van Balgooy (1932) is als bioloog werkzaam bij
het Rijksherbarium van de Rijksuniversiteit Leiden. In
oktober 1989 vierde hij daar zijn ambtsjubileum. Bij die
gelegenheid hield hij een speech die bepaald de moeite
waard was om gepubliceerd te worden, hetgeen hieronder
dan ook gebeurt. Tevens worden gedeelten aangehaald
uit toespraken van collega's.
Een reden om dit alles hier af te drukken is ook de
overweging dat het goed is om (weer) eens te laten weten
dat het leven en werken van Indo's in Nederland niet altijd
het zogenaamde "dubbelbewijzen" is, hetgeen sommigen
willen doen geloven. De naam Max van Balgooy zal
menigeen overigens bekend in de oren klinken. Max is
namelijk een bekend badmintonspeler en tot voor kort
was hij een nog meer bekende internationaal badminton-
scheidsrechter.
Wie weet schrijft hij in Moesson nog eens over deze bij
Indische mensen populaire sport. Plannen om ons deel
genoot te maken van zijn herinneringen aan zijn jeugd
heeft hij gelukkig al. Maar nu eerst dus zijn jubileum.
Red.
door M. VAN BALGOOY
Toen mij vorig jaar werd medegedeeld dat ik binnenkort 25
jaar in Rijksdienst zou zijn geweest, wist ik dat er een fout in
het spel moest zijn. In 1 964 werd ik aangesteld als weten
schappelijk ambtenaar, maar op 1 januari 1961 werd ik
benoemd als assistent op de afdeling ethologie. Nadat ik dit
aan de salarisadministratie had doorgegeven, kreeg ik eerst
te horen dat mijn ambtsjubileum pas dit jaar zou plaats
vinden en daarna kreeg ik bericht dat, tengevolge van een
wetswijziging, mijn jaren buiten bezwaar toch wel meetelden,
zodat ik eigenlijk al in 1 986 mijn halve maand salaris had
moeten ontvangen!
Mijn eerste reactie was: "Ha fijn, het is nu zo verjaard dat ik er
niets meer aan hoef te doen en die vier jaar extra rente is mooi
meegenomen." Dat laatste was wat optimistisch. Het idee om
deze 29 jaar ongemerkt te laten passereen, vond ik achteraf
ook niet juist. In de eerste plaats omdat ik dit jaar mijn 25-
jarig huwelijk herdenk, maar ook omdat ik niet 25 en ook niet
29 jaar in rijksdienst ben geweest. Nee, in 1 954 werd ik als
docent aangesteld aaneen lerarenopleiding in Indonesië. Dat
is 35 jaar geleden, en aangezien tropenjaren dubbel tellen,
sta ik hier eigenlijk mijn 40-jarig jubileum te vieren!
Een andere overweging om mij niet aan deze bijeenkomst te
onttrekken was dat ik me heel goed realiseer dat ik niet een
van de meest extraverte en mededeelzame figuren op het
Rijksherbarium ben. Deze samenkomst is een goede gelegen
heid om me nader aan u voor te stellen en meteen een aantal
misverstanden op te ruimen.
Er zijn mensen, waaronder ook collega's, die me hardnekkig
Indonesiër noemen. Hoewel ik me allerminst zou schamen
als ik er een was, is het doodgewoon onjuist. Mijn vader was
een 'totok' (volbloed Nederlander) en mijn moeder een
Indonesische. Ik ben dus, zoals dat heet, een mengbloed of
halfbloed, maar qua nationaliteit ben ik en zal ik altijd blijven:
een Nederlander. Helga's afkomst is heel wat meer gecom
pliceerd, maar voor mensen als Helga, Richard en mijzelf
bestaat een algemeen aanvaarde benaming: Indo's of
Indischen.
Nog een misverstand, over mijn naam: sommigen noemen
mij met dezelfde hardnekkigheid 'Ballegooien'. Ik kan u
verzekeren dat mijn naam niets te maken heeft met het
werpen van ballen, maar is afgeleid van het dorpje Balgoy
onder Nijmegen. Balg is een depressie of kuil en oy is een
10
grasveld of weide in de binnenbocht van een rivier. De naam
is dus: van Balgooy.
Ik ben opgegroeid op een boerderij tegen de helling van de
berg Slamet in Midden Java. Vanaf het moment dat ik kon
lopen deed ik niets anders dan het observeren van alle
mogelijke dieren. Voordat ik kon lezen of schrijven wist ik
alles van het gedrag van kippen, zoals pecking order', vecht
en dreiggedrag, broedzorg, enz. Instructief was ook het
gedrag van de koeien. Onze melkkoeien moesten elke dag
gewassen worden ter voorkoming van infecties. De stieren
hoefden maar eenmaal per week in bad en ongeveer even
vaak werd op hen een beroep gedaan om de veestapel in
stand te houden. Kunstmatige inseminatie was, gelukkig
voor de stieren, toen nog niet uitgevonden. De mandi-bakken
bevonden zich aan de ene kant van de stal, terwijl de
reproductieve activiteiten zich afspeelden aan de andere
zijde van de stal. Als vierjarige constateerde ik dat als de
stieren naar de mandi-bak werden geleid, zij heel bedaard
achter hun begeleider aansjokten. Werden ze de andere kant
op geleid dan schoten ze er als een speer vandoor, hun
begeleider achter zich aanslepend. Dus toen ik vier jaar was
wist ik al dat stieren een koud bad niet zo lekker vinden.
Hoewel de betekenis van deze interessante waarneming pas
later tot me doordrong, werd door deze en soortgelijke
observaties mijn belangstelling in de biologie verder aan
gewakkerd. Ik begon al vroeg met alle mogelijke experimenten,
details zal ik u onthouden anders begrijpt u niet dat ik bioloog
ben geworden. Een belangrijke stimulans voor mijn biolo
gische interesse was mijn vader. Hij was een groot jager voor
het aangezicht des Heren en in tegenstelling tot de gangbare
opvattingen zijn jagers heel vaak uitstekende waarnemers en
natuurliefhebbers.
Ik zat in de vierde klas toen de oorlog uitbrak. Die lagere
school bestond uit privéles bij de dichtstbijzijnde buurvrouw,
enkele kilometers van onze boerdeij vandaan. We hadden het