ft" waar alle belangrijke wedstrijden werden gespeeld. Kampioen was altijd het elftal van "Unie", de club van de Europese militairen. Als Unie speelde was het bomvol met toeschouwers. Vooral ook buiten de muren, waar men geen toe gangskaartje behoefde te kopen, maar waar men wèl in een boom moest klimmen om de wedstrijden te kunnen volgen. Deze klimmers waren, naar men kan begrijpen, nagenoeg allen inheem sen. Op een middag met veel publiek, vonden wij dat sneu voor alle lieden buiten de muren. En met een sleutel die wij in het bestuurshokje zagen liggen, hebben wij toen de achterpoort van het stadion geopend; en vervolgens naar de volksmassa gewenkt van "kom er allemaal maar in, jongens". Deze mensen lieten zich voor dit buitenkansje niet tweemaal uitnodigen en kwamen onder gejuich massaal naar binnen. Deze onze zo goed bedoelde geste werd echter niet erg gewaardeerd; het bestuur was hierover terstond zeer verbolgen. De schuldige was snel aangewezen en wij werden prompt uit het stadion verwij derd. Waarop wij genoopt werden zelf vanuit de kruin van een klimboom - die plaats was inmiddels vrij gekomen - het verdere verloop van de wedstrijd te bekijken. Moderne techniek, tóen al... Jogja was naast een stad van veel traditie toch ook wel veelzijdig want er waren ook grote technische ateliers van de Nederlandsch-lndische Spoorweg maatschappij. Die NIS had namelijk in de noord-oostelijke buitenwijk "Pen- gok" een heel technisch complex van wel twintig plaatsen; wel zo'n ander halve kilometer lang. We kwamen er meer dan eens met vriendjes, zonen van employé's, kijken. Het lag pal zuid van het raceterrein. Er waren loodsen waar locomotieven en spoorwagens werden onderhouden en er was een hele grote draaischijf waarop men die stoomlocs kon draaien; met wel dertien sporen die van daar uit zijwaarts naar ateliers liepen. Terzijde van de centrale werkplaatsen lagen de dienstwoningen van Europese- en verderop die van "inlandse" geëmployeerden. We schrijven rustig het woord "inlands"; toentertijd was dat een heel gewone aanduiding die algemeen werd geac cepteerd. Pas veel later kwamen er mensen, die nooit in de Oost geweest waren en die ons zeiden dat daarin discriminatie lag en datje zulke woorden niet meer mocht gebruiken... Maar goed, dat raceterrein dat aan de werkplaatsen grensde (later werd dat uitgebouwd tot het vliegveld Magoewo) zou ook langere start- en landingsbanen krijgen. Maar in 1 924 was het nog niet zover toen wij er getuige van waren dat de bekende Fokker F VII met als gezag voerder Van der Hoop (er kwam voor zijn naam nog Thomassen a Thuessink) Omstreek 1924 in de Europese wijk Kota Baroe te Jogja. Links het ouderlijk huis van de auteur; een huis met verdieping precies gelijk aan dat wat wij op de achtergrond zien, ook aan de Kroonprinslaan. Op het zijerf nabij het terras van de zijhuisdeur v.r.n.l. de vader van de auteur met het oudste kind, een meisje; grootvader met de jongste broer op schoot; staande de moeder van de auteur; zittend de grootmoeder; staand geheel links een tante, zuster van de moeder. De auteur zelf, 8 jaar zit links op de voorgrond. daar landde. Het was een soort zege tocht langs enkele Indische steden, na dat het hem met zijn bemanning (van Weerden Poelman en van den Broeke) was gelukt met de eerste door Neder landers uitgevoerde vliegtocht van Nederland naar Indië te komen. Wat zijn die heren op dat raceterrein en later dunnetjes over in de soos, gehuldigd. Het terrein en omgeving stond letterlijk zwart van drommen mensen toen die grote vogel uit Holland neerstreek. Als schoolkind hadden we voor dat reuze evenement vrijaf gekregen. En als jongen wisten we toen ook dat alle drie de bemanningsleden van de sultan een gouden horloge ten geschenke hadden gekregen. Vakantieoord Als men de stad in noordelijke richting verliet, langs de Pakemweg die eerst naar het dorpje van die naam voerde, kwam men na ongeveer 2 5 kilometer in de richting van de steeds dreigender uit de sawahvlakte oprijzende vulkaan Me- rapi, bij het op negenhonderd meter hoogte liggende plaatsje Kali Oerang. Reeds in de jaren twintig hadden enkele Europeanen daar een klein optrekje laten bouwen, teneinde in de koelte wat bij te komen. Er was daar ook een eenvoudige pasanggrahan (logement) en ook kwam er een klein zwembad. Het begon reeds toen in de mode te komen dat families een paar dagen "naar boven" gingen; zo met kerstmis, oud- en nieuwjaar en pasen, pinksteren dan wel met een gewoon weekeinde. Voor de jongere generatie van nu moet daarbij worden aangeduid dat dit maar voor enkele families was weggelegd. Ook het gros van de Europeanen kon zich toen geen "reizend toerisme" permitteren zoals we dat in onze dagen ieder zomer massaal vanuit West-Europa kunnen aanschouwen. Maar natuurlijk was er voor onze landgenoten, waarvan de meesten in de hete kustvlakten woon den, grote behoefte aan wat koelte. Men ging dan "een koude neus halen"; dat geschiedde door in de allernaaste omgeving letterlijk naar boven te gaan dus in de richting van heuvels en bergen. Van uit Batavia bijvoorbeeld, ging men eerst naar Buitenzorg (Bogor); later wat verder naar de Poentjak. En van Sema- rang ging het via Tjandi en Oengarang naar Ambarawa en Bandoengan. De hitte in Soerabaja ontvluchtte men naar Patjet, Trawas, Trètes en Malang. En... zoals gezegd: van uit Jogja werd het Kali Oerang. Dus koelte zoeken zonder verre reis vooraf, dat was het recept. Het huis van de resident We hadden het er al eerder over maar in een heel ander verband. Als kind waren wij daar bevriend met de zoon van de resident, klassegenoot op de lagere school. Het residentshuis had een groot achtererf (in Indië zei men steeds "erf" en zelden "tuin") waar je als school jongen kostelijk kon spelen. Rovertje of Indiaantje; of cowboy ("pang, pang") zoals Tom Mix, toen de held van de western-films. Op een dag waren we houthakker; met echte kapmessen (parangs) kapten wij pisangstammen. Dat was wèl eenvou diger dan echte bomen, want een pisang- stam omhakken was niet zo zwaar en er (lees verder volgende pagina) 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 15