SAMPIT, wie woont er nu op Sampit NIEUW LEVEN IN EEN NIEUW HUIS LILIAN DUCELLE Ma-' i v "tnms-+A w "i* 3 (6) - f -fc Dat de kinderen op een goede Hollandse school zaten kon je duidelijk horen. Iedere ochtend schalde hun vrolijk gezang door het dorp. "Daar liep een oude vrouw op straat, joetekei joetekei joetekei joetekeisasa.. En waar die oude vrouw ook ging, zij vergat haar rode mutsje niet, joetekeisasaaaa!" Of: "De uil zat in de olmen, bij het vallen van de nacht!" Mijnheer en mevrouw Bontekoe brach ten ze alles bij wat een goede leerkracht uit Zaandam zijn leerlingen behoorde bij te brengen. Ik wed dat hij nooit buiten zijn boekje ging en de kinderen vertelde over Dajaks en tonggèrèts. Of de Agathis, de naaldboom die Bruyn- zeel's voornaamste exportartikel was. Ze leerden braaf en grondig wat elk Nederlands kind moest weten, zoals overal in Indië. In Sampit had je werkelijk het gevoel of je nog op Nederlands grondgebied woonde maar dat kwam natuurlijk ook door dat roodgemutste vrouwtje dat door de straten liep. De uil zat in die tijd nog in de olmen en niet in het Parlement. "We moesten vandaag droogzwem men," vertelden de jongelui "op een pingpong tafel!" Ze gierden na bij de herinnering. "Mijnheer Bontekoe zei dat elk kind moest kunnen zwemmen, net als in Holland." "Heb je niet gezegd dat je allang kunt zwemmen, dat Pappa jullie meeneemt in een bootje op die diepe kali Sampit en dat jullie zo vaak zwemmen indekolam bij van Dorssen?" De familie van Dorssen woonde aan het andere eind van het dorp, dicht bij de fabriek waar de kolam een afvoer had en een vrij diepe zwemplas vormde. Neen, dat wist mijnheer Bontekoe niet. Over het algemeen leefden de Hollandse (import) families hun eigen engbe- grensde leventje. Je zag de dames nooit op de vispasar of in de "winkelbuurt" aan de haven. Ze waren doodsbang voor alles wat hun vreemd was, spraken geen Maleis, aten hun aardappelen, spercieboontjes en bloemkool, ontbeten altijd met vers brood en pindakaas, dronken zaterdag hun borreltje en biertje in de soos en droomden van de laatste dag in Sampit en een flink banksaldo in Nederland. Het Indische dorp daarentegen bruiste van aktiviteiten. Binnen een mum van tijd kende ik de meeste families. Ook al woonde ik buiten de gemeenschap - in de kampong zogezegd - door de winkel leerde ik ze kennen. Er werden verjaar dagen gevierd, lekker gekookt, lekker geroddeld en er werden vriendschappen geboren die tot ver na de Sampit-tijd bleven bestaan. Toch verloor je elkaar later wel uit het oog op den duur. Repatriëring, emigratie, we waren im mers nog steeds op zoek naar een Gerard van der Veer (Hoofd Zagerij) en vrouw Erna met dochtertjes Anne en Margret voor hun huis. Oe Indische bewoners van het dorp wisten met kunst en vliegwerk van hun home toch een castle te maken. Ook de onvruchtbare kleigrond werd tot produktie gedwongen. toekomst op vaste grond. Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik aan geen enkele toekomst dacht en Tjalie evenmin. "Als een van de dames tweemaal in een week om een pot augurken komt dan kun je er donder op zeggen dat er over zeven maanden een nieuwe baby is," had Quaedvlieg gezegd en dat klopte inderdaad. Wat was er in Sampit aan fris en lekkers te krijgen dat je zou kunnen opbeuren. Een bloedhete roed- jak gobèt, een pittige gado-gado betawi, jonge mangga met zout, een stukgebak ken tahoe met petis en een lombok rawit? Een toestand om in detoestand te raken in Sampit hoor! Maar ook met mij kwam het zover. Het gekke was, dat toen ik mijn toestand doorhad (nu weet ik hoe ze aan die uitdrukking "in de toestand zijn" zijn gekomen!) ik een aversie kreeg tegen de zure bommen en augurken. Neen, ik kreeg geen zin in lekkere dingen, ik werd op de onmogelijkste momenten overvallen door heimwee naar onbereikbare zaken. Ik kreeg heim wee naar de achtertuin van ons huis in Malang, naar de sotoverkoper (niet speciaal de soto, maar de warong) op Goebeng Podjok, naar mijn bureautje bij de Vrije Pers en Molly de hond die ik moest achterlaten in Kediri. Daar kon ik gewoon bij lopen grienen! Het was wel zo over, maar het zat me toch niet lekker dat heimwee. Op een middag, thuiskomend van mijn werk, liep ik over de lorrie-baan achter de fabriek. Ik stapte van biels op biels. Ineens kreeg ik het weer. Ik zeeg neer en trok de sluizen van mijn traanklieren open. Tjalie die me tegemoet kwam, zag me op de baan zitten, schrok zich lam. "Ben je gevallen, heb je pijn?" "Er groeit geen krokot tussen de rails!" jammerde ik. "Krokot kan toch overal groeien, waarom hier niet?" Krokot, weet u nog wat dat is? Een onkruid, mini-uitgave van postelein, smaakt nergens naar, maar het is toch een veel gegeten plattelandsgroente op Java. En misschien op elk ander van de dertienduizend eilanden in Indonesië, maar op Sampit groeide het niet. En dat was een gemis dat me op dat moment diep ongelukkig maakte. Ja, vrouwen in de toestand zijn onmogelijk. "Probeer toch maar eens een augurk," raadde Tjalie me aan. Acht maanden woonden we nu in ons paalhuis. Op een dag kwam Tjalie me vertellen dat hij door de heer Bontekoe was aangeschoten. Hij, Bontekoe had van de kinderen gehoord dat pappa ook onderwijzer was geweest. Of Tjalie eventueel genegen was les te geven en hem te vervangen als hij voor een lang verlof naar Nederland zou gaan. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 16