DE MESTIEZEN VAN KISAR
Een vergeten Nederlandse volksplanting in een uithoek
van de Indische archipel
door CH. MANDERS
Het eilandje Kisar (iets ten noorden van de meest oostelijke kaap van Timor gelegen
en behorend tot de Zuid-Wester eilanden) herbergde lange tijd een merkwaardige,
unieke en vergeten volksplanting, die bekend stond onder de naam van de
Mestiezen van Kisar. De oorsprong van deze bevolkingsgroep was gelegen in de
vestiging in 1 668 door de V.O.C. van een klein Europees garnizoen 1grotendeels
bestaande uit Hollandse soldaten op dit eiland. Deze wachtpost was door de
Compagnie ingesteld om in dit afgelegen deel van de archipel een oogje in het zeil
te houden op de naleving van haar handelsmonopolie. In de nabijheid lagen
immers de Banda-eilanden met hun nootmuskaat-, en verder naar het noorden
Ambon met zijn kruidnagelteelt. Van de handel in deze produkten bezat de
Compagnie het monopolie.
Ook de afstammelingen van deze solda
ten (die met Kisarase vrouwen waren
getrouwd en die na hun diensttijd op
Kisar bleven wonen) traden op hun
beurt weer in dienst als militair van de
VOC. Nog lange tijd lieten zij zich "anak
companie" noemen. Zo ontstond een
stam van Mestiezen-soldatenfamilies,
die zich onderscheidde van de inheemse
bevolking door hun Europese namenen
militaire positie.
De Mestiezen van Kisar leefden in
afzondering en trouwden bijna uitslui
tend onder elkaar. Vermenging met de
overige, autochtone bevolking van het
eiland vond weinig plaats. Hoewel ze
met de oorspronkelijke bevolking op
goede voet stonden, bewaarden ze toch
enige afstand. Hun isolering en stands
bewustzijn - zo waren ze trots op hun
Europese namen - hadden tot resultaat,
dat hun oorspronkelijke groepsken
merken bewaard bleven. Ook behielden
sommigen wat uiterlijk betreft, typisch
Hollandse kenmerken en hadden blond
haar en blauwe ogen.
Familienamen die typisch zijn voor deze
groep op Kisar, zijn: Joostensz (ont
staan uit een perkeniersfamilie van
Banda), Wouthuysen, Caffin (Caving),
Lerrick, Leander, Ruff (Roeff), Bel-
min. Beider, Van Delsen, Coenradi,
Schilling (Schelling), Polst, Couvenant,
De Bock, Van Asselt, Bakkeren Peel.
Deze families waren door talrijke huwe
lijken nauw met elkaar verwant. Zij
waren allen Christenen, behoorden als
Savanne landschap bij Wonreli op Kisar.
6
De enige eeuwen durende
Nederlandse aanwezigheid in
het Verre Oosten had tot gevolg,
dat op meerdere plaatsen volks
plantingen van Nederlandse
origine ontstonden, alle met
eigen typische tradities, ge
woonten en kenmerken. Ver
schillende van deze groepen
hebben zich lange tijd kunnen
handhaven, sommige enige
eeuwen lang, zoals de Perke-
niers van Banda (beschreven in
een artikel in Tong-Tong, Kerst-
nr. 1969) en de Dutch Burghers
van Ceylon. Een minder bekende
groep vormden de Mestiezen
van Kisar, waarover bijgaand
artikel handelt.
zodanig tot de Ambonse kerk en waren
trouwe kerkgangers. Bijbelse voor
namen kwamen veel voor: Lea, Ruth,
Esther, Thamar, Bathseba en Mirjam.
Na de tweede helft van de 1 8e eeuw
kwamen geen Europese soldaten meer
naar Kisar, na het einde van het Engelse
tussenbestuur waren zij niet meer als
militair in dienst bij het gouvernement
en begon hun status af te brokkelen.
Na 1817 was geen van hen meer in
militaire dienst. Zij gingen toen het
beroep van kleine landbouwer, hande
laar en handswerkslieden uitoefenen.
Enige jaren later werd de bestuurspost
op het eiland opgeheven en was de
groep Mestiezen geheel op zichzelf
aangewezen. Daarmee sleet ook lang
zamerhand alles af, wat zij aan Europese
zeden en gewoonten hadden weten te
behouden. Intussen kreeg het eiland
slechts korte bezoeken van Nederlandse
bestuursambtenaren. Pas in 1 91 2 werd
Kisar weer de zetel van een Neder
landse Gezaghebber.
Een eeuw lang leefden zij dus volkomen
geïsoleerd van de buitenwereld. Zowel
wat betreft levenswijze als sociale posi
tie geraakten zij in die periode op een
peil, dat zich nauwelijks van dat van de
inheemse bevolking onderscheidde.
Des te opmerkelijker is het daarom, dat
zij hun gesloten eenheid wisten te
bewaren en niet, zoals in soortgelijke
omstandigheden vaak het geval is, op
gingen in de oorspronkelijke bevolking.
Ook in deze tijd bleven huwelijken van
Mestiezen met autochtone Kisarezen
een zeldzaamheid. Men verleerde de
Nederlandse taal, de Europese kleren
(rok, spanbroek met gespen, hoge hoed,
smalle schoenen), waarin men 's zon
dags naar de kerk ging, raakten in
onbruik. In kleding en in het dagelijkse
leven onderscheidde men zich vrijwel
niet meer van de inheemse Kisarezen.
Wel bleven in deze lange periode van
isolering de Nederlandse voor- en fami-