CADEAUTJE VAN EEN AFSTAMMELING
O
streken: ja; vandalisme: neen, althans
niet in mijn kringen. Vuurwerk? Je
spaarde er twee of drie maanden voor,
vanaf mertjon krètèk tot de rentengans
voor middernacht. Maar stenen door
winkelruiten en brand stichten? An m'n
never nooit niet.
Zondagschool: bestond vroeger uit vijf
klassen. Kreeg van Ma eerst drie
cent mee voor de zending, later meer.
Offerde 1 cent aan goelali, tingting
djahé of goela katjang aan de verkoper
die precies op de hoek van de Boeboe-
tankerk stond. De rest ging eerlijk in de
zwarfluwelen zak die voor je neus
gehouden werd.
Vanaf '40 had de militaire dienst me in
de houdgreep. Aanvankelijk afgekeurd
voor bereden korpsen en zeemacht.
Had al een legernummer maar werd
drie dagen na het afhalen van mijn
diploma opgeroepen om te verschijnen
in de Mar. kaz. Goebeng. De eerste twee
maanden een basis opleiding, daar heeft
Han de C. v. C. al overgeschreven. Zat in
de opleiding electromonteur toen in
februari '42 Hr.Ms. Tromp een paar
monteurs verloor in een zeeslag in Str.
Bali zodat ik me daar a/b moest melden.
Het schip had een paar treffers moeten
incasseren en omdat door Japanse
luchtaanvallen reparatie te Oedjoeng
niet mogelijk was vertrokken we naar
Australië. Nam afscheid van Ma (Pa
overleed in aug. '40): "Zijn gauw terug
hoor. Niet bang zijn. Denk aan wat ik je
geleerd heb toen ik bij de LBD (lucht-
bescherm. dienst) was."
Ik heb de bezetting niet meegemaakt en
zag de familie pas in '46 weer terug na
ca. 4 jr. Australië en 1 /r jr. Ceylon. Al die
tijd gevaren en vaak bang geweest.
Overgeplaatst naar M.K. Priok, bleek
boven het gemiddelde uit te steken op
diverse schietwapens en werd bij een te
verwachten aanval van peloppers in de
toren van het KPM kantoor (onze ka
zerne) gestationeerd.
Gelukkig was het maar kabar angin.
Trouwde in nov. '47 in uniform enwerd
op 1 juni '48 gedemobiliseerd, nog
altijd mil. monteur z.v. (zonder vooruit
zichten).
Ben al ruim een week bezig aan dit
verhaal, '48, tot heden bewaar ik tot een
volgende keer. Rest me nog een schuil
naam te zoeken. Wat dacht u van
Uw BEE EF
P.S.
Eén der bandleden heette Ferry Lin-
ders. Woonde aan de "brede" kant van
de Tg. Perakblvd. binnen steenworp
afstand van de "groene klok". Is vrij
williger KNI Lier geworden. Zal ca. 65 jr.
zijn. Als u wat van hem weet, een briefje
naar Moesson die ik hierbij verzoek als
bemiddelaar op te treden. Niet dat ik te
gierig ben om 5 pop aan Wie Wat Waar
te besteden, maar die f 5,- kan aan
bussen en/of gantem troes potten
worden gegeven.
Het was een dromerige subtropische
avond. Vanuit de bergen klonk heel ver
het huilen van een verwilderde hond.
Verder was het doodstil en in de verte,
aan de overkant van het water, pinkelden
geluidloos de lichtjes van Hong Kong
City. In een krossi malas zat ik er vanaf
een balkon op Lantau naar te kijken. Ik
speelde in gedachten met een ding dat
naast me lag. Tot ik eropeens naar keek.
De sigarettenkoker van mijn dochter.
Want zij was het bij wie ik op één van
die eilanden in de Britse kroonkolonie
logeerde. Waar het Indische bloed - ook
in de zoveelste generatie - iemand al
niet heen kan brengen.
In gedachten keek ik naar de zwaar
verzilverde koker en opeens herken ik
hem. Een cadeautje bij het afscheid.
Zelf had ik hem weer van mijn vader
gekregen en was aan hem weer present
gedaan door een nazaat van de vorst
van Bantam. Op zo'n stille avond gaan
je gedachten dan dwalen. Ik herinnerde
me de Indonesische edelman, die vaak
bij ons aan huis kwam. Na de machts
overname lagen de contacten anders
dan in tempo doeloe en hij was every
inch a gentleman. Ik wist natuurlijk dat
hij een telg van het Bantamse vorsten
huis was, maar daar besteedde je in die
tijd nauwelijks aandacht aan. Dat kwam
pas, toen ik in de oude archieven het
verleden van mijn familie ging be
studeren.
Van moeders kant ben ik een Dessau-
vagie. Altijd gedacht dat die naam een
Indische verhaspeling van de naam De
Sauvage was. Dat klopte maar half: de
naam was in het oude Amsterdam al
verdraaid. En als ik "oud" zeg, bedoel ik
het Amsterdam van eind achttiende
eeuw. Daar woonde Jacob Dessauva-
gie, een nazaat van Hugenoten die eind
zeventiende eeuw naar Nederland waren
gevlucht. Hij was tweemaal getrouwd
geweest en had bij zijn eerste vrouw
veertien kinderen en eentje bij zijn
levensgezellin op oudere leeftijd. De
dood was gast aan huis in die tijd, want
van de veertien kinderen uit het eerste
huwelijk overleden er tien voor hun
tiende jaar. Alleen tussen de jaren
1 773 en 1 778 al droegen ze zes kinde
ren ten grave. Eén blaakte niet alleen
van gezondheid, maar ook van energie:
Jan.
Het was in de tijd van de patriotten. Die
waren tegen het Oranjehuis en spanden
in Frankrijk met de revolutionaire rege
ring samen. Er werd gefluisterd dat er
een Franse invasie op handen was en
Jan had daar duidelijk geen vertrouwen
in. Zijn overgrootvader was per slot van
rekening niet voor niets uit Frankrijk
gevlucht, uitgeweken voor het politieke
geweld, de martelingen en moordpar
tijen. Er waren nu wel andere figuren
aan de macht, maar misschien was de
vos wel zijn haren maar niet zijn streken
kwijtgeraakt. Jan zon op veiligeroorden
dan Nederland en in 1 791 monsterde
hij als onderscheepstimmerman aan op
het zeilschip "Willem V", dat hem naar
Batavia bracht. Hard werken aan boord
van een schip was de enige manier om
met een lege portemonnee toch naar de
Oost te reizen.
In Batavia monsterde hij af en bleef er
op een scheepswerf werken. Op 5 ok
tober 1 805 vermeldden de papieren dat
hij "baas timmerman" was tegen een
jaarsalaris van 833 rijksdaalders en 1 6
stuivers. Wie bedenkt dat ruim twee
mille per jaar vlak voor de tweede
wereldoorlog nog als heel redelijk in
komen gold, kan zich voorstellen dat
Jan Dessauvagie heel wat meer was
dan een klein timmerbaasje.
De Fransen ontlopen deed hij overigens
ook in Indië niet. Driejaar na zijn vertrek
uit Amsterdam vielen de Franse legers
onder Pichegru ons land binnen. In hun
gelederen marcheerde een patriottisch
legioen onder Herman Willen Daendels
mee. De Engelsen hadden de bui al zien
hangen en waren in 1 800 bezig ge
weest in Tandjoeng Priok troepen aan
land te zetten. Dat was ze niet gelukt en
in 1 808 - hetging allemaal langzaam in
die tijd - arriveerde Herman Willem
Daendels als gouverneur-generaal in
Batavia. Nederland was op dat ogenblik
een koninkrijk onder Lodewijk Napoleon
- de "konijn van Olland", zoals hij zich
zelf in zijn gebroken Nederlands noem
de.
Daendels begon met harde hand de
orde te herstellen. Het leger werd
gereorganiseerd, de Grote Postweg
werd aangelegd en de vloot werd met
een aantal schepen uitgebreid. De naam
Jan Dessauvagie wordt in de krijgs
geschiedenis wel niet genoemd, maar
omdat goede scheepswerven niet ruim
gezaaid waren, moet hij als "baas tim
merman" wel een vooraanstaande rol
hebben gespeeld. De vorst van Bantam
zag de gang van zaken met lede ogen
aan en meer dan dat: hij kwam in
opstand. Daendels greep bliksemsnel
in en versloeg hem. Aan boord van één
van de schepen voor de kust werd hij
gefusilleerd en in zee gegooid.
Waar je al niet over kunt mijmeren, als je
met zo'n sigarettenkoker in je handen
zit. Een cadeautje van een afstammeling
van de doodgeschoten vorst en nu in
het bezit van een afstammeling van de
scheepsbouwer die de oorlogsbodem
leverde waarop hij werd terechtgesteld.
Het kan raar lopen in de wereld!
ILSE DORREN
1 7