soeur Patricia, want zo heette de rossige
Ierse.
Ups en downs op school
Op onze Neutrale Europese Lagere
School aan de weg naar Pakem hadden
wij een keur van totok-onderwijzers.
Eerst mevrouw Hagers, de vrouw van
het schoolhoofd; zij was erg aardig.
Daarna ook een nogal strenge onder
wijzeres, juffrouw Eggink; als je stout
was kreeg je een fikse tik. Die had je dan
wel verdiend, daar niet van. Maar ook
hadden we een paar jaren achtereen
een heel fijne en erg goede jonge onder
wijzer die met de klas "mee overging",
wat wij een reuze oplossing vonden.
Dat was meneer Venema die met echt
genote zojuist uit Gorredijk in Friesland
in Jogja was gearriveerd. Hij gaf gewel
dig goed en grondig les en ieder in de
klas mocht hem graag. Zijn gedegen
lessen in aardrijkskunde spanden de
kroon.
Zoals overal in Indië kregen de Euro
pese kinderen "dubbeleaardrijkskunde",
dus zowel over Indië, alsook van Neder
land. Zo moesten wij vlekkeloos kunnen
opzeggen welke beken, kanalen en rivie
ren je paseerde als je per trein van
Nieuwe Schans helemaal naar Maas
tricht reisde. Maar evenzeer moesten
wij ook alle rivieren en vulkanen van
Java kunnen opnoemen in de goede
volgorde, zowel van west naar oost, als
van oost naar west. De grote attractie
was dat meneer Venema de Indische
aardrijkskundige namen in den beginne
- tot grote schik van de klas - nogal erg
op z'n Hollands uitsprak.
Wij kregen op school van onze docenten
een echt aansluitend of "concordant"
onderwijs. De opzet was, dat als je dan
naar Holland kwam, je in dezelfde klas
mee kon. Helaas pakte deze goede
bedoeling vaak anders uit, want in het
moederland aangekomen vernamen
velen van ons dat "Indische kinderen
niet mee konden komen in de klas",
weshalve ons dit een jaar ging schelen.
Maar ach, daar tilden we niet zo zwaar
aan. We hadden een fijne school.
Wat we heel plezierig vonden, dat waren
de vele uren met het vak "zingen". De
liederen uit de bundel "Kun je nog
zingen zing dan mee" hebben we nog
compleet in het hoofd. Jammer, onze
kleinkinderen van nu hebben er nooit
van gehoord!
Wat onze moderne uitgelezen docenten
van toen ook introduceerden was het
laatste onderwijssnufje, de zogeheten
"Zweedse gymnastiek". Daarbij hoorde
ook veel looppas op de plaats, waarbij
de klasse-onderwijzer met de uit het
lokaal meegenomen aanwijsstok al tik
kend het ritme aangaf. En om ons bij
deze run meer te inspireren, placht
meneer Venema ons dan aan te moedi
gen, zeggende dat wij al een goed stuk
op weg waren naar het volgende stadje
op de route naar Solo, namelijk Klatèn.
De ruime dienstwoning van de plaatselijke militaire Commandant van het KNIL in
Jogja. (foto: J. C. Brasser)
Hij zei dan: "Goed zo jongens en meisjes,
volhouden maar, we zijn al bijna in
Klaaten", waarna ieder slap van de lach
was en wij op deze manier nooit in
Klaaten zijn aangekomen...
Minder lollig waren de vetes die diverse
scholen, althans de leerlingen daarvan,
met elkaar hadden. Tegenover de andere
en grotere Europese lagere scholen
was onze (wat elitaire, jazeker) neutrale
school steeds qua aantal in de minder
heid. Zo werden jongens van onze
school, op weg daarheen wel eens door
de anderen opgewacht, geïntimideerd;
en ook kregen we wel eens een "lel" van
die vreemde "schoolgang". Wat wij
misdaan hadden, weten we tot op de
huidige dag nog steeds niet. Maar in de
minderheid zijnde, waren we blij onze
school bereikt te hebben zonder te veel
te hebben moeten "kloppen" met jon
gens van de nevenschool. Maar eens
kondigden deze hun voornemen aan
om ons na schooltijd wel even af te
drogen, met de niets aan duidelijkheid
te wensen over latende aankondiging
van: "Wacht maar, om twaalf uur jouw
smoel blauw!"
Dit weinig aanlokkelijke vooruitzicht
dreigde nog waar te gaan worden ook.
Want, toen wij om twaalf uur de school
poort wilden verlaten, stonden een paar
van die anderen aan de overzijde van de
weg, achter een paar ketellastruiken
ons op te wachten met het sein van:
"Beuk hem; daar is hij; beuk hem!"
Gelukkig konden wij nog dravend naast
de fiets met meneer Venema er op (die
niets begrijpend ons eerder gevraagd
had waarom we de school niet verlieten)
het dreigend gevaar omzeilen en een
aardig eind veilig weg komen. Halver
wege de run (ditmaal niet in de richting
van Klatèn) kwamen wij - nog steeds
gevolgd door belagers - gelukkig onze
huisjongen Prawirotegen. Onderwiens
beschermende hoede wij de laatste
paar honderd meter naar huis konden
afleggen.
Onze inheemse vriendjes
Ja, en dan waren er natuurlijk onze
talloze inheemse leeftijdsgenoten met
wie wij altijd goed konden opschieten,
hoewel zij niet tot de dagelijkse speel
genoten behoorden.
Met hen hebben wij vele wilde ren-
partijen meegemaakt - wij meestal ook
op blote voeten - achter een papieren
vlieger. Die in een duel met een andere
het onderspit had moeten delven, omdat
die ander beter scherp gemaakt glas
draad had waarmee zijn eigen touw was
doorgesneden. Zo'n losgeslagen vlieger
daalde dan langzaam golvend met de
wind mee. En daar achteraan rennende
knaapjes om die vlieger te pakken te
krijgen. De kreet die dit aanduidde was
in het Javaans "tatas". Veel van de
Javaanse taal kunnen wij ons niet meer
herinneren, maar genoemde yell verge
ten we niet zo gauw. Evenmin als een
paar standaard uitdrukkingen als "wiz",
"sami mawon", "jam piroh". En dan het
tellen tot tien. Wel moesten we in die
taal de windrichtingen kennen: lor,
wetan, kulon, kidul. Want als je die niet
wist, was elke plaatsaanduiding verder
onmogelijk.
Ook het spelen en zwemmen in de
rivier, de Kali Tjodé, behoorde tot de
geneugten die wij met onze inheemse
leeftijdgenootjes deelden. Natuurlijk
zaten in die kali ook mensen hun behoef
ten te doen, maar wie daar op lette was
een kniesoor. Vanzelfsprekend hadden
onze ouders ons streng verboden in de
kali te gaan zwemmen. Maar juist daar
om, denken we, was het een attractie
van de eerste orde. Onze bedienden
hadden strikte consignes gekregen om
ons in voorkomend geval te sommeren
onmiddellijk uit de rivier te komen. Bij
niet gehoorzamen moesten zij onze
papa verwittigen. Zo herinnerden wij
ons dat wij eens niet aan de eerste
(lees verder volgende pagina, kolom 3)
7