POIRRIÉ'S
PERIKELEN
ALTIJD GELIJK
J,
DE LEGENDE VAN HET TOBAMEER
Wanneer een man prijs stelt om samen
met zijn vrouw en eventuele kinderen
een rustig leventje te leiden, dan dient
hij te beginnen met het onvoorwaardelijk
capituleren voor één niet te kraken
stelling: De vrouw hééft altijd gelijk en
de kinderen krijgen altijd gelijk. Hijzelf
moet zich maar schikken in zijn lot en
doen alsof hij inderdaad altijd ongelijk
heeft. Meer zit er namelijk niet in.
Vrouwen hebben een speciaal soort
feeling voor het beoordelen en afhande
len van alle conflict-situaties. Meestal
weten ze ons rationeel denken wel op
de een of andere typisch vrouwelijk-
logische wijze aan flarden te schieten,
of ons vanuit diverse opstellingen zo
listig te bestoken, dat onze hardste
argumenten binnen de kortste keren als
uitgedroogde gatenkazen uiteenvallen.
Ze zijn er ook altijd vroeg bij. Toen ik
eens iets had gedaan wat ik persé
ontkende te hebben gedaan en door
mijn vrouw zodanig door de mangel
werd gehaald, dat ik bekende en haar
gelijk gaf met haar ontdekking, knikte
ze alleen maar en zei: "Ik ken jou alsof ik
je zelf heb gemaakt." Als ik me niet
vergis waren we toen nog geen week
getrouwd.
Zo'n 35 jaren later, ik had toen al veel
bijgeleerd en wist ook, dat je met het
verstrijken der jaren je kinderen steeds
vaker gelijk moet geven, werd mij de
machteloze onbenulligheid van het
manzijn en vaderschap nog eens flink
onder de neus gewreven. Dat was op
mijn 61 everjaardag. Onze kinderen, die
in het uitkiezen van bizarre kadootjes
niet afwijken van alle andere kinderen,
kwamen met twee geschenken voor de
dag. Het eerste was een fotoboek van
Toen Vroeger, waarmee zij natuurlijk
feilloos mijn nostalgische snaar wisten
te raken. Het tweede leek aanvankelijk
op een dwars opgevouwen dameszak
doekje, maar het bleek na het ontvouwen
een minuscuul lefzwembroekje te zijn.
Compleet met op vijftig meter afstand
duidelijk leesbare merknaam op tien
centimeter onder de navel en drie hel
gekleurde banen, die naar beneden taps
toeliepen en aan de achterkant breed
uitwaaierden. Blauw, oranjerood en
kanariegeel. Volgens mijn zoon stond
een dergelijke Samba-zwemoutfit ga
rant voor een geweldige toeloop van
alle mooie meiden van de Costa Brava.
Mijn dochter kuchte alleen maar, maar
mijn vrouw bekeek de zaak met wat
meer degelijke vooruitziende blik en
vond, dat ik het ding beter kon inruilen
tegen een lange onderbroek voor de
komende winter.
Met de koppige eigenwijsheid van een
op zijn retour zijnde 61 -jarige liet ik
echter alle commentaar aan mij voorbij
gaan en begaf mij naar boven om het
ding te passen. Zulke dingen moet je in
strikte afzondering doen. Voor de grote
passpiegel in de logeerkamer kreeg ik
de zwembroek na veel gewurm op zijn
plaats. Hij zag er prachtig uit en zat
zogezegd als een tweede huid om het
onderste deel van mijn lendenen. Alleen
jammer, dat alles wat er boven- en
onderuitstak nergens op leek en mijn
vrouw binnenkwam op het moment,
dat ik bezig was om met enkele body
building exercities een flatterende pose
uit te zoeken. Ze was niet eens verbaasd
toen ze me in een vreemde verdraaide
houding zag staan. Daarvoor kent ze mij
misschien al te goed. Ze lachte me ook
niet uiten zei alleen: "Ik heb het hun wel
gezegd." Wat ze hun precies gezegd
heeft, weet ik nog steeds niet, maar het
zwembroekje werd helaas wel ingeruild
tegen een nette zomertrui met be
schaafd embleempje op de linkerborst.
Wég al die mooie meiden van de Costa
Brava. Toch had mijn vrouw weer gelijk,
want die zomer werd ik meerdere malen
gecomplimenteerd met mijn chique
zomertrui. Wel door tamelijk oude
dames, maar dat maakt verder niets uit.
Van die mooie meiden word je toch
alleen maar moe.
Volgens de legende was er eens op de
plaats waar nu het Toba-meer is ge
legen, vruchtbaarland, met vele rivieren
en omringd door hoge bergen.
Aan één van deze rivieren woonde een
vriendelijke jonge visser. Eens toen hij
's nachts onder de blote hemel lag te
slapen, verscheen een beeldschone
vrouw in zijn droom, die hem de vol
gende woorden toesprak: "Ik zal u een
groot geluk brengen door een vis: wilt u
het hebben, ga dan morgen vissen". In
de vroege morgen haastte hij zich naar
de rivier en begon te vissen, maar toen
de zon reeds begon te dalen, was zijn
net nog steeds leeg. Vertrouwende op
zijn droom, ging hij door en 's avonds
spartelde een enorme vis in z'n net.
Hij legde zijn vangst in het rijstschuurtje
naast zijn hut en snelde terug om weder
om zijn geluk te beproeven. Aangezien
dit geen succes opleverde keerde hij
terug om zijn wonderlijke vis nog eens
te aanschouwen. Maar zoals dat alleen
in sprookjes kan voorkomen, was de vis
weg en een lieftallige vrouw kwam hem
lonkend tegemoet.
Eerst schrok hij, maar de vrouw zei:
"Wees niet bang, ik zal u geluk brengen,
bovendien begeer ik u als echtgenoot,
maar u moet mij beloven, dat niemand
ter wereld ooit mijn afkomst te weten
zal komen, verbreekt u die belofte dan
keer ik terug naar de plaats waar ik
vandaan kom en over u en uw volks
genoten zal een grote ramp komen".
Hij werd betoverd door haar charme,
bezwoer geheimhouding en het huwe
lijksfeest werd gevierd. Zij werden ge
zegend met een zoontje, dat echter
opgroeide tot een verwende, vervelende
jongen.
Op een dag vroeg het jongetje aan zijn
vader om voor hem een hengel te maken.
De vader deed alles volgens de regels
der kunst, maar het verwende jongetje
vond het niet goed. De haak moest
overgesmeed worden, de stok was te
lang, enz. Aanvankelijk bleef de vader
geduldig, maar toen het knaapje weer
vond dat de stok ingekort moest worden,
verloor hij zijn geduld en ontvielen hem
de volgende woorden: "Jij onhebbelijk
vissejong, wil jij beter weten dan je
vader hoe een hengel gemaakt moet
worden, die zijn leven lang gevist heeft!
Huilend ging het kind naar zijn moeder
en vertelde haar wat zijn vader gezegd
had. De gelofte was verbroken, want
haar afkomst was bekend geworden.
De moeder sloot haartelg in haararmen
en wierp zich in de kokende krater van
een vulkaan. Een hevige uitbarsting
volgde, stenen en lava verstopten de
rivieruitgangen van het dal. Het water
steeg steeds hoger en hoger en zo
ontstond het Toba-meer.
12