I
wij in 1 961 als spijtoptanten naar Hol
land gingen, hebben we altijd in de
Oosthoek gewoond, waar mijn stief
vader bij een suikerfabriek heeft ge
werkt.
Mijn moeder is altijd eerlijk en open
tegen mij geweest. Mijn stiefvader is
goed voor mij geweest en met mijn
halfzus kon en kan ik goed opschieten.
Mijn jeugd in Indonesië was fijn. Eigen
lijk heb ik dan ook geen echte problemen.
Ik ben gelukkig getrouwd en heb twee
kinderen. Maar als je ouder wordt,
komen er toch allerlei dingen naar boven
en ga je over je leven nadenken. Dat ik
een Japanse vader heb, ik weet trou
wens zijn naam, weten maar heel wei
nigen. Wat ik voor hem voel, is niet te
beschrijven. Er ging heel wat door mij
heen toen mijn moeder bij de geboorte
van mijn zoon in 1971 zei "hij lijkt veel
op zijn opa". Ik weet niet of mijn vader
nog leeft, maarikzou hem willenzien. Ik
schaam mij niet en ik dweep niet.
Als ik over de oorlog lees of iets ervan
zie, dan raakt mij dat. Ik leef mee, ik voel
me rot, ik voel me schuldig. Het is
gebeurd, maar ik ben niet van plan mijn
hele leven ermee rond te lopen. Wij
allemaal moeten toch verder.
Als ik maar een foto had van mijn vader.
Ooit wil ik gaan staan bij het Indisch
oorlogsmonument. Alleen. En ik zal
daar dan met gemengde gevoelens
staan".
Liz:
"De kinderen kunnen er toch niets aan
doen? Waarom zeggen "anak Japan"?
Ach, niemand ontkomt aan het noodlot,
vooral vrouwen niet. Wanneer een vrouw
een misstap heeft gedaan, is zij voor het
leven getekend. Mannen daarentegen
blijven altijd buiten schot. Hoeveel
mannen niet die dachten alles met mij
te kunnen doen omdat ik een kind had
van een Japanner. Ik heb me altijd
teruggetrokken, nu nog. Ik denk dat ze
het aan mij kunnen zien.
Mijn verhaal? Ben in 1925 geboren,
vroeg wees, grootgebracht door de zus
ters van Vincentius. Een goede, harde
opvoeding waarin je vooral leerde je
vijanden lief te hebben en trouw te
wezen. Toen het oorlog was moesten
we de Japanners haten. Moeilijk voor
mij. Maar ook zag ik veel leed. Eind
1 943 woonde ik samen met mijn zusje.
Aan de overkant woonden een paar
Japanners, "economen". Met één van
hen raakte ik aan de praat en zo is het
gekomen. Hij zag dat we het arm had
den en hij bracht eten. Hij was goed
voor ons. En dan, ik was nog zo jong, ik
kwam van de zusters, van sex wist ik
niets, sowieso niets van mannen. In
september '45 kreeg ik zijn kind, een
meisje. Toen hij kort daarop terug ging
naar Japan wilde hij dat ik meeging. "Ik
weet niet of ik er goed aan doe" zei ik "ik
versta je amper". Maar ik ben meege
gaan met de baby, in het ruim van het
schip. Diep in mijn hart wist ik toch hoe
over mij gedacht werd. We kwamen bij
zijn ouders te wonen. Zijn moeder ver
zorgde de baby helemaal. Mij vonden ze
maar zo zo. Van het Nederlandse Con
sulaat, waar ik mij had moeten melden,
kreeg ik na ongeveer een jaar een brief
waarin stond dat ik de kans kreeg om
terug te keren naar Indië. Ik heb dat
gedaan, zwanger van het tweede kind.
Mijn dochtertje moest ik achterlaten.
"Je krijgt het daar al moeilijk genoeg".
Ik kwam in Soerabaia terecht. Ik werd
daar niet uitgescholden, wel gemeden.
In 1956 naar Nederland, met mijn
zoontje dat in 1959 zou overlijden.
Mijn dochter? Eén keer heb ik een
brief gehad waarin stond "vergeet
haar, zij is hier gelukkig". En voor de
rest? Ach, je voelt dat je niet overal
welkom bent. En terugkijkend: het
waren de omstandigheden, het waren
de omstandigheden".
Jos:
"JIN is een hulpmiddel bij het zoeken
naar een eigen identiteit. Wij passen
nergens bij. En vooral ook wil JIN ruim
te maken voor de moeders die veelal
nog in een hel leven. Mijn verdriet is dat
ik door omstandigheden gemanou-
vreerd ben geworden in een situatie die
ik niet heb gewild en waarop je geen
greep hebt. Mijn moeder had een ver
houding met een Japanner en daaruit
ben ik geboren. In 1 947 trouwde zij
met een Hollandse militair die mij met
woorden accepteerde, maar niet in de
praktijk. In 1950 gingen mijn moe
der en stiefvader naar Nederland en
lieten mij achter bij mijn oma. Na
twaalf jaren kwam ik met een groep
kinderen ook naar Nederland,
eerst in een internaat, daarna bij
mijn moeder, en nog steeds voel
baar niet gewenst door mijn stief
vader.
Tot mijn dertigste jaar heb ik echt
in een crisis geleefd. Toen leerde
ik dat therapie mogelijk was en
sindsdien is er een opgaande lijn.
Maar ik ben er nog niet. Die totale
chaos moet worden verwerkt, de pijn
uit je jeugd. En mijn moeder wilde tot
voor kort niets, niets zeggen over de
oorlog en mijn vader. Als ik een Japan
ner op straat zag liep ik ver om. Het
vijandbeeld was mij ingeprent. "Was
mijn vader maar hier" dacht ik vaak
"dan was alles opgelost". Onzin natuur
lijk, want wat ik wilde was een vader die
je nodig had toen je een kleine jongen
was. En telkens de confrontatie met je
moeder die vol angsten zit. Bij het zien
van oorlogsbeelden schaam ik me kapot,
raak ik vol schuldgevoelens. Ik wil zo
graag mijn vader zien. Japan zien.
Zodat ik de werkelijkheid kan
zien en alles in juiste
proporties kan plaatsen.
Ik ben een Indische jon- -
gen in een Nederlandse maat
schappij en mij ontbreekt het
Japanse deel. Wat ik van een
moeting met mijn vader mag verwach
ten, ik weet het niet. Het maximum is
om te horen voor het eerst in je leven
"mijn zoon". Het ergste zou zijn dat hij
mij ontkent. Maar ik weet niet eens of
hij nog leeft.
Wat ik wil is erkenning. Erkenning dat ik
een zoon ben van mijn moeder en zoon
van mijn vader. Ik, ikzelf moet dat erken
nen. Misschien dat ik dan rust vindt."
RALPH BOEKHOLT
Voor informatie over JIN kan men
schrijven naar: Postbus 19021,
3001 BA Rotterdam.
5