De Nacht van de Taptoe Na de dood van haar vader werd Nina een tijd bij een oom tante ondergebracht. Het waren brave mensen - oom Gert en tante Gonda - maar kinderloos en daarom misschien was de opvoedkunde van de tante eng. Ze had een heel pakket eisen klaar voor Nina, die alles gedwee onderging al was 't ook nog zo gek. En gek was tante met al haar Totok-tinka's! Zo deed ze van allerlei volgens geleerde boekjes en ook raadpleegde ze een beroemde professor! Nina was eigenlijk een gevangen vogeltje door dit alles, al was de kooi dan wel van goud. Ze had een kamer als een balzaal, een hemelbed met kanten en strikken aan de klamboe en er was een chauffeur die haar elke dag naar school bracht in een luxueuze auto. Alleen vrijheid had ze niet. Spelen? Er waren geen meisjes van haar leeftijd in de chique straat waar tante woonde. Wel een paar buurjongetjes, maar daar mocht Nina niet mee spelen. Tante vond ze Indisch! Gelukkig had Nina Baboe Rateni. Ze was tantes hoofdbaboe. Ze zorgde voor de slaapkamers, tantes kleren en ze deed verstelwerk. Ze had nu ook Nina om over te moederen en dat deed ze graag. Ze had haar eigen dochtertjes verloren zei ze en vertelde allerlei en nog wat als ze in Nina's kamer aan het redderen was. Ze had een mooie kamer achter in het huis met een makkelijke stoel en een trapnaamachine want ze was hoger dan de andere bedienden. Ze sprak nl. goed Hollands. Ze had jaren als zeebaboe gevaren op grote passa giersschepen. Rateni had dus veel van de wereld gezien. Dit alles vervulde Soegio - de djongos - met wrok. "Hij is Djeloes - jaloers - zei Rateni en raadde Nina aan uitzijn buurtte blijven. Nou en daar zorgde Nina wel voor, want alles wat Soegio niet beviel verklapte hij aan tante. Als Nina bijv. stiekum een thee koekje snoepte dat verklikte hij en dan ging tante vreselijk te keer. Hij genoot trouwens van alle standjes die Nina kreeg met een gemene grijns op z'n anders zo ondoorgrondelijke gezicht. Altijd achter tantes rug, maar zo dat Nina het kon zien. "Waarom is Soegio toch jaloers? vroeg Nina eens aan Djoeni de chauffeur die ook een goede vriend van haar was. Djoeni, altijd luchthartig en vrolijk, keek eventjes ernstig, maar dat hield hij niet lang vol. Met een zonnige lach zei hij "Eééh, Soegio is Madoerees en Rateni komt van Borneo, die twee soorten verdragen elkaar niet! Loh! Non, niet piekeren dan daarover; het heeft immers niets met Nonnie zelf te maken. Maar Nina wist dat Soegio op één of andere manier ook haar vijand was en ze begreep niet waarom. Gelukkig was ze nooit alleen, want als tante en oom 's avonds uitgingen waakte Rateni onder Nina's slaapkamerraam. Ze rookte daar gezellig strootjes al klet send met de meiden van de buren. Een veilig gevoel. Ondanks het gespionneer van Soegio en de strenge bewaking wist Nina toch wel eens uit te breken. Het leukste avontuur in die nare tijd bij tante, was de "Nacht van de Taptoe". Een taptoe was in het oude Indië van Nina's kinderjaren een vrolijke gebeur tenis. Op geregelde tijden werd er door soldaten geoefend en ze maakten dan in deavonduren een korte mars doorde militaire woonwijk van de stad. Volgens Rateni waren het de Ambonnezen uit de dichtstbijzijnde Tangsi - de inheemse kazerne. Ze hadden een vaste route. Vanuit ergens in de stad Brug Zuid over, dan langs de kali die evenwijdig liep aan de straat waar Nina woonde en tot slot verdwenen ze over brug Noord weer de stad in. De muziek maakte Nina stapeldol. Door de spleten van de raamjalouziën kon ze de troep goed volgen. 'Rrrom-rrom de trommels, dan de trompetters en daar achter kerels met koperen bekkens. En o! de grote toeters die empo-empo- empo-po deden en niet te vergeten de grote trom, een gevaarte dat geluid gaf als iets dat diep uit de grond kwam! Bijgelicht door walmende toortsen lie pen de soldaten keurig in de maat onverstoorbaar te toeteren en te trom melen. Achter hen aan marcheerden vrolijk joelende katjongs met houten stokken over de schouders alsof ze exerceerden. En eens zag Nina zelfs één van de Indische buurjongetjes mee lopen. In de staart van de stoet liepen lachende Bataviase schonen en magere slimme Tangsihondjes sloten de rijen. Tongen uit de bek. Een grote schare fietsers en betjakrijders begeleidden langzaam rijdend en al bellentingelend de gelederen zodat het verkeer volkomen lam lag. Zelfs de tram moest stil staan! Op een avond kwam de Taptoe nét aan toen tante en oom waren uitgegaan. Op visite ergens. Alle bedienden in de straat zaten aan de kalikant in de berm te kijken en te lachen. Nina kreeg er zo de kriebels van dat ze dacht te stikken in haar dichte, donkere kamer. Ze moest eruit! Voorzichtig klom ze het raam uit - niemand die 't zag - holde zo vlug als de weerlicht de straat op naar de brug toe en bleef zoveel mogelijk in de nacht zwarte schaduwkant van de weg lopen. En daar passeerde de Taptoe net de eerste brug. Ze wilde erbij zijn, erbij horen, dacht niet aan nachthansop en over 't ongepaste weglopen met solda ten mee. Alles wat Totok was gooide ze van zich af. Ze was vrij! Even vrij als de kindertjes om zich heen. Inheemse jon getjes en meisjes die geen vaste bedtijd hadden zoals zij, die speelden tot ze moe werden en aten als ze honger kregen. Onbekommerd liepen ze rond in Tjelana Monjet, de hele stad en de kali waren hun speelterreinen en geen heerszuchtige tante die hen alle leuke dingen verbood. Toen de muziek voorbij was - de brug over - bleef Nina staan. Ze wilde nog niet naar bed. Ze stond toevallig vlak bij de boom waar altijd een limoenverkoper zat met zijn draagbare nering. Een olie lampje bescheen een grote kring men- Geen taptoe, wel de Harmonie Kapel van de Cavalerie te Salatiga, 1914. (Foto: Archief Moesson) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 10