Desa Kuwangen (Slot) door J. S. SANDBERG Er wordt op het land heel hard gewerkt. Ik heb de oude vrouw in voortdurende gebukte houding zaad zien planten 5 uur achterelkaar non-stop. Probeer dat eens na te doen, alleen maar 5 minuten. De oude heer deed het iets gemakkelijker, en werkte bij voorkeur met zijn sapi. In de laatste weken van de droge tijd had hij heel wat bomen bijna ontbladerd om zijn beesten nog wat te eten te geven. Alle bomen in die omgeving zagen er raar bloot uit. Interessant is de methode die ze daar hebben ontwikkeld om de maximale opbrengst uit hun ladang te halen. Ze zaaien (bijna) alles doorelkaar op hetzelfde stukje grond. Bij de eerste regens gaan de jagung korrels en de kacang in de grond, kort daarna de katela scheuten (korte stokjes van 30 cm), en weer een paar dagen later tebon, kecang panjang, gude en wijen. Gedeleh wordt niet gemengd met kacang, wel met jagung en ketela. Rijst wordt wel gemengd, maar veel ook apart ingezaaid. Men noemt dit door elkaar planten "tumpang sari". Het is duidelijk, dat als je het tebon zaad enz. inbrengt, dat je op dat moment niet weet waar precies het jagung en kacang zaad in de grond zit. Als de plantjes opkomen zie je dan ook de ene rij plantjes de andere kruisen, het ziet er dan nogal rommelig uit maar dat kan blijkbaar niks schelen. Sowieso ziet het er later rommelig uit met al die planten doorelkaar. Hoewel tegelijk gezaaid wordt de opbrengst van de verschillende planten op verschillende tijden geoogst, ieder op zijn tijd. Daar ben ik echter niet bij geweest, dus kan er uit eigen waar neming niet veel over vertellen. Een andere eigenaardigheid, die in heel Indonesia overigens normaal is maar wel sterkt afwijkt van Nederland, is dat de boer hier woont in de desa en dus niet bij zijn land. Eenzame "boerderijen" ken je er niet. We weten dat wel, dat de boer in Indonesia in de desa woont, maar dat realiseer je je toch niet goed, tot je er met je neus op zit en ziet welke afstanden alle families elke morgen moeten lopen om bij een van hun stukjes grond te komen. Deze stukjes liggen aan het begin van de Gunung Kidul. Ook de naam "duizend gebergte" ben ik tegengekomen. Eigenlijk zouden deze heuvels moeten heten: Seribu Gunung Batok, wantjezietgeen bergen of heuvels, maar een oneindig rij kale omgekeerde klapperdoppen. Dat is een onwaarschijnlijk gezicht en het went niet. Zelfs na tien dagen blijft het een raar gezicht, deze vreemde speling van de natuur. Helaas is hetgeen vruchtbare speling geweest. In de aanloop van dit gebergte liggen nog wel enkele mooie stukken vlakke grond. Wie deze relatief grote ladangs bezit is rijk vergeleken bij de anderen. Die anderen hebben her en der verspreid op de beginnende hellin gen kleine tot zeer kleine lapjes grond (een driehoekje van 2 bij 1 meter), waarbij vaak het grootste deel nog uit steen bestaat. Er wordt tussen de ste nen in gezaaid. Losse stenen zijn alle maal geraapt en gebruikt om de landjes mee af te zetten. Ook mijn gastheer had allemaal van die kleine lapjes op grote afstand van elkaar, door overerving ver kregen. Gelukkig had hij pal voor zijn huis nog een redelijk stuk mooie grond van plus minus 100 vierkante meter. Zittend op een bankje onder het afdak van ons huis hebben wij daar heel wat van de boven omschreven activiteiten in detail kunnen volgen. Ja, we gingen ook wel 's ochtends vroeg mee naar hun ver weg gelegen ladangkjes, maar in de namiddag zagen we het allemaal vlak voor onze neus gebeuren. Ja, U zult zich wel afvragen wat wij daar nu deden zo'n hele dag, tien dagen lang? Nou, nietzoveel natuurlijk. Alleen al het zijn in Indonesië zonder iets te hoeven doen, daar kan ik intens van genieten. Nochtans stonden we wel elke ochtend om 5 uur op als het nog fris was. Dat is de tijd om het land te verkennen. Hoewel kaal en stenig, en dus niet zo geweldig mooi heeft dit vreemde land toch een eigen bekoring en bovendien viel er altijd wel iets nieuws te zien. Een merkwaardig ge zicht was ook altijd de boer met zijn sapi, alsdiesamenaan hetwerkgingen. De ploeg wordt gedragen door de mens en de sapi loopt er lichtvoetig naast. Als je dat ziet vraag je je af wie werkt er voor wie? Ook naar huis, als ze beiden moe zijn sjouwt de tani weer de (zware) ploeg op zijn schouder. 's Middags in de hitte blijft iedereen bij huis, wij ook. Mijn vrouw schildert veel, en dat is de ideale tijd daarvoor met onderwerpen genoeg om je heen. Ik doe dan het schrijfwerk zoals dagboek en correspondentie. En beiden worden wij voortdurend afgeleid door mensen die eens komen kijken en een praatje willen maken. Jongelui spreken alle maal Bahasa Indonesia. Mijn vrouw had een bijzondergoed contact metSuharti, de schoondochter van onze gastfamilie. Zij en haar man waren huispersoneel geweest in Jakarta, en gelijktijdig ont slagen toen hun (Indonesische) nyonya verhuisde. Uit bittere nood, bij gebrek aan andere mogelijkheden, is de zoon toen maar weer thuis gekomen. Hij was hier niet ongelukkig en werkte hard. Maar Suharti had moeite zich aan te passen en vond het daarom heerlijk bij mijn vrouw een luisterend oor te vinden als zij vertelde over haar leven in Jakarta. Zogingen de heetste uren van de dag in de schaduw voorbij. Mijn vrouw, zonder Indonesische achtergrond, zei over de sfeer: "Het leven is hier zo eenvoudig, Het onwaarschijnlijke gezicht van omgekeerde klapperdoppen als gebergte. Op de voorgrond een paar van de weinige grote ladangs in deze omgeving. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 22