Uit de oude Kompenie Kamfer Kist door J. A. Worcnser OOMS, TANTES EN ZEUS Mijn simpele verhaaltjes, waarde Moesson-vrienden, hangen eigenlijk zo'n beetje in de lucht, wanneer ik u niet vertel in welke jaren dit alles zich afspeelde, en zo kan ik er niet onder uit even mijn geboortejaar te vertellen: 1 907. En zo vallen dus mijn prilste herinneringen in en om 1910 in Blitar en op de koffielanden op de Kloet-vulkaan en de grote suikerfabrieken in de vlakte, waar mijn ouders, mijn oudere broer Jan en ik dikwijls logeerden bij de eigenaren, want vader was als rechter een plaatselijke autoriteit zo ter hoogte van de assistent resident en de plaatselijk militair commandant... tja, daar moest allemaal nauw keurig op gelet worden. Zoals dat in dat oude Indië gebruikelijk was, werden vrienden van je ouders automatisch gepromoveerd tot ooms en tantes en van die ooms herinner ik mij er drie heel goed: de eigenaar van het koffieland Kali Tapak, Oom Staaf (Gustaaf Alberts), die van het koffieland Alas Kedawoeng, Oom Tee (Teeding van Berkhout) en suikerfabriek-eige naar Oom Oscar (Dinger) van Kenongo. En de tantes? Nou, getrouwd was alleen Teeding van Berkhout en van die tante herinner ik mij, dat zij haar dochters wel eens voor straf in een loemboeng op het reusachtige erf opsloot... Nee, van de ooms moest je het hebben. Oom Staaf was een groot tijger-jager, die hij - levend natuurlijk - aan Artis in Amsterdam stuurde, waar zijn naam op de kooi kwam te staan en hij ving bantengs: wilde runderen zo groot als bisons en daarvan had hij een reus van een stier in een met enorme bamboe- palen afgesloten veld, de wereldbe roemde Goliath. Prachtig zwart beest met een grote witte "spiegel', zijn achter schip zo te zeggen. Heel interessant was ook zijn nieuwe Ford, glanzend zwart met een pedaal voor achteruit en een voor vooruit en gashendeltje onder het stuur. Het was fijn logeren bij oom Staaf. Maar dan bij oom Oscar! Daar bij die reusachtige suikerfabriek met kilome ters rails voor het decauville-spoortje met die echte locomotiefjes waarop je mocht meerijden in de maaltijd. Wel kreeg ik eens een loeizware ketting op mijn duim die weken lang paars was en enorm vies rook. Oom Oscar had ook een Chinese kok die fantastisch lekker kwee-kwee bakte voor bij de middagthee... en die kwee- talemü Maar mijn volle bewondering had zijn zware Fiat, model 1912, zes-zits, met op de treeplanken aan de ene kant een gereedschapskist en de versnellings handles (buiten boord!) en de remhandle en de andere kant voorzien van een klapzitje voor de kornet die daar een trompet blies. Toeters met zo'n knijpbal kenden we nog niet. Ik zie nog die geweldige houten wielen. Twee reserves achterop. Zijn kleurwas groen met gouden biezen en leren be kleding natuurlijk! Wij gingen Blitar begin 1914 verlaten, toen ik dus zeven jaar oud was, want Pa werd overgeplaatst naar Rembang. En omdat er geen verbinding tussen beide plaatsen per spoortrein mogelijk was, bood oom Oscar die mooie Fiat aan, met chauffeur en al. Het afscheid van mijn vriendjes was hartverscheurend en voor het laatst trokken wij er met de katapult - achter in de klep van onze tjelana-monjet natuurlijk - op uit. En met onze vereelte blote voetzolen door de afgewaaide bamboe-doeri wadend beloofden wij elkaar eeuwige trouw, maandelijks brie ven schrijven, wat al niet. Nu was het een allemachtig eind rijden zo dwars door de breedte van Java, van Blitar naar Rembang over grind- en stofwegen, en ik herinner mij dat Oom Oscar voor moeder en ons beiden zachte bedkussens mee gaf die wij vol min achting naar de logeerkamer terug brachten. Zodat we manhaftig op de harde strapontain hulp-klapstoeltjes gingen zitten. De zware leren autokapzie ik nog boven mijn hoofd heen en weer zweven en schudden, want die hing vrij van de voorruit en hij werd zo'n beetje op zijn plaats gehouden door twee zware leren riemen die voor op de spatborden vast zaten. Toen wij zo een uur of wat onderweg waren nam chauffeur Kromo een bol bamboe-bruggetje met een snelheid van zeker wel twintig kilometer per uur... De Fiat wipte achter scherp om hoog en moeder vloog met haar neus tegen de kapspant boven haar... en zij zakte terug met een verschrikkelijke bloedneus, zo erg dat de chauffeur de mooie koperen treeplank-kist moest open maken om er een stevig verband uit te halen. Vader schrok zich ook een ongeluk en mij vloog door het hoofd "nu gaat moeder echt dood! Zo verschrik kelijk kan een mens nooit bloeden... dan ga je gewoon dood!" En ik stapte het zware djati-bos naast de weg in, want een kerel houdt zich na tuurlijk goed., al was ik dan ook nu onherroepelijk een Wees (met een hoofdletter) geworden! Enfin, het is blijkbaar nogal mee geval len en de tocht is voortgezet tot de chauffeur een bocht met zeker vijftien kilometer, dus te hard, nam en de wagen zijn vooras lelijk scheef trok tegen een boomstronk, een mankement dat tegen woordig een peperduur garagebezoek met zich mee zou brengen... In die dagen kreeg een gewoon smederijtje dat ding weer in orde. Rembang was een heerlijk plaatsje en vooral mijn oudere broertje en ik konden het niet beter hebben, zoals ons gezin daar logeerde in dat gastvrije residents huis met de hoge verdedigingswallen uit de compagnies-tijden, met antieke kanonnetjes en al. Maar Ma kon niet tegen het klimaat daar en zo kreeg mijn vader een overplaat sing naar Magelang waar wij een groot Indisch huis aan de Postweg te bewonen kregen. Was Pa tot nu toe mijn grote held geweest, nu kreeg hij een reuze grote concurrent. Een donderende basstem riep "SPADA!" Wel een stem om toch eens even te gaan kijken wie dat nu wel zijn kon... en daar stond Zeus in levende lijve (Zeee- us, dacht ik dat je dat uitsprak toen ik hem kort daarvoor voor het eerst tegen kwam in dat fantastische boek uit Pa's boekenkast. "Van Goden en Helden") en in mijn verbouwereerdheid stamelde KLOOPKAMPREIZEN - NIEUW GUINEA SPECIALIST Verzorgt en begeleidt U op de door uzelf samengestelde reis. Dit geldt eveneens voor de andere eilanden van de Indonesische archipel. Groepsgrootte maximaal acht personen. Info: Ruit van der Stoep 05120- 1 63 44 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 12