op het behalen van het eindexamen HBS ging Leendert aan de universiteit van Amsterdam biologie studeren. Na beëindiging van zijn studie ambieerde hij werk in de tropen. In 1927 ging hij op 24-jarige leeftijd naar het toenmalige N.O.I., waar hem een leraarsfunctie aan geboden was aan het Christelijk Lyceum te Bandung. U kent het misschien wel, het mooie gebouw aan de Dagoweg met het torentje boven de ingang en het voorerf aan beide zijden overschaduwd door enige reusachtige regenbomen (ki-hudjan, Samanea saman), waarvan we in de schoolpauzes de pas afgevallen paars-rode kwastjes (bloemen) zo ijverig verzamelden. De acceptatie van deze functie in het verre Indië is voor de wetenschappelijke loopbaan en de menselijke ontwikkeling van de jonge, enthousiaste Plant- en Dierkunde leraar (zo heette dit vak vroeger) Leendert van de Pijl richting gevend en levensbepalend geweest. Overigens niet alleen voor hem, doch ook voor talloze 'bibit', die hij door zijn enthousiasme wist te inspireren. Onge twijfeld hebben twee initiatieven van Van der Pijl in zijn leraarsperiode een grote rol gespeeld voor zijn verdere leven. In de eerste plaats is dat de stichting van een grote 'schooltuin', die de gehele noordzijde van het school gebouw besloeg en wel ongeveer 30 m breed was, de zuidkant werd in beslag genomen door de sportvelden. De stichting van deze tuin in 1 929/30 mag wel een unicum voor Indië ge noemd worden en Van der Pijl was hiermee zijn tijd ver vooruit. Dit vooral omdat er niet alleen allerlei exotische bloemen/siergewassen aangeplant werden, maar omdat de tuin in biotopen was ingedeeld (er was een moeras landschapje met een vijver). Er werden voornamelijk vele wilde planten (inclu sief inheemse onkruiden) aangeplant, naast allerlei Indische bomen en vrucht gewassen, zoals rijst, ketella, bambu, pisang en vruchtbomen. De tuin was dus meer een heemtuin of ecotuin, een moderne gedachte. In deze tuin deed Van der Pijl (al dan niet in aanwezigheid van zijn leerlingen) biologische waar nemingen, bv. die van bestuiving van pisang (Musa paradisiaca)doornectar- etende vleermuizen en het dag-en-nacht ritme van het stinken van de kembang bangké (Amorphophallus variabilis). Wetenschappelijke artikelen publiceer de hij in verschillende tijdschriften. Het tweede initiatief met grote gevolgen was de oprichting van de "Biologische Club", een vereniging van natuur- geïnteresseerde scholieren. Ondanks dat de gehele organisatie in handen van de scholieren lag, was Van der Pijl behalve initiator natuurlijk ook de stimulator van deze club. Het notulen boek van deze vereniging heeft de Japanse bezetting overleefd, omdat het verstopt was in het Instituut Pasteur te Bandung. Ik denk dat je gerust kan stellen, dat dit boek in de loop der jaren uitgroeide tot een belangrijk document. We kunnen hieruit lezen, dat de club 10 augustus 1 934 werd opgericht, dat de eerste voorzitster Sonja Dumas was en dat "uit naam der leden de heer van der Pijl het erevoorzitterschap werd aan geboden, hetgeen deze natuurlijk aan nam" (citaat). Het doel van de vereniging was, belangstelling te wekken voor de natuur en door middel van het houden van lezingen (eigenlijk korte referaatjes) verschillende onderwerpen aan te snij den, waarover dan gediscussieerd werd. Elke dinsdagmiddag (later vrijdag) werd vergaderd en de contributie bedroeg f 0,1 5 per maand (later, in 1 941 ver hoogd tot f 0,25). Uit de nauwkeurig bijgehouden notulen blijkt dat de onder werpen, die de revue passeerden zeer (lees verder volgende pagina) Foto links: De Biologische Club. Uiteraard hadden de meisjes voorrang bij het meerijden met de vermaarde blauwe two-sitter van de erevoorzitter. Foto rechts: De Biologische Club tijdens een excursie. Te zien zijn de sportwagen van de erevoorzitter en zijn persoon. De meeste aanwezigen wachtten op de opelettes, die het grootste deel van het gezelschap zullen vervoeren. Op de voorgrond links de schrijver van dit artikel. Het Christelijk Lyceum te Bandoeng aan de Dagoweg 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 29