O dacht. De interrelatie met de mens werd ook nooit vergeten. Zo herinner ik mij nog levendig dat toen Van der Pijl tijdens een Biologische-club excursie een zeld zame wolfsmelk (Euphorbia) in een desa-tuin vond, hij deze niet direkt af plukte en naar het laboratorium (herba rium) meenam, doch een oude vrouw ter plaatse en enige omstanders uit voerig en langdurig ondervroeg, hoe en waarom deze plant daar nu stond! Van der Pijl genoot een groot weten schappelijk aanzien. Van 1 948-54 was hij hoogleraar in de Algemene Plant kunde aan de Universiteit van Indone sië en van 1969-73 buitengewoon hoogleraar aan de Katholieke Universi teit van Nijmegen. Hij was een erkend specialist in de ecologie van het tro pische regenwoud en schreef verschil lende standaardwerken (vaak in meer dere drukken verschenen) over de be stuiving van bloemen door dieren en de zaadverspreiding van planten in deze levensgemeenschap (zie literatuur lijst op pag. 24). Maar zijn grootste kracht lag ongetwij feld op het gebied van het overbrengen van kennis van en enthousiasme vóór de natuur. Niet alleen voor reeds geïnte resseerden, maar hij wist ook een wijb publiek van niet-deskundigen, amateurs en leken te bereiken door het schrijven van populaire, doch wetenschappelijk verantwoorde stukjes. Door deze gave mag hij terecht de Heimans en Thysse van het vroegere Nederlands-lndië ge noemd worden. Belangrijke boekjes op dit gebied zijn bv. "Met open oog door de stad - Praatjes en plaatjes over de natuur rondom ons" (1 941"Planten leven in Indië" (1934) en een boekje "Bloemen en Planten", speciaal voor de jeugd (Badjing-boeken, 1 950). Tot deze categorie behoren ook de uitgaven van wandelgidsen, bv. 'Wandelgids voor den G. Tangkoeban Prahoe" (1932), "Wandelgids voor den G. Papandajan" (1936, verschenen bij de Vereniging 'Bandoeng Vooruit') en een boekje "Bandoeng en Hoogvlakte", waarvan hij medewerker en redacteur was. Door middel van pakkende titels en humorvolle verhaaltrant wist hij letterlijk iedereen te bereiken. Niet voor niets verscheen in de voorlaatste Moesson zijn artikel over "Djamoe-djamoe", welk artikel oorspronkelijk in het blad "De Bandoengse Huisvrouw" verschenen is. Hij wist aandacht trekkende titels te verzinnen zoals "Vreemd en verworden, miskend en verwaarloosd, maar mooi (Pyrostegia)"en "De Ketjoeboeng.een rehabilitatie" (beide artikelen versche nen in 'Mooi Bandoeng', maandblad van de Vereniging 'Bandoeng Vooruit'), of "Naar het goud van Bantam" en "Dieren, die zich niet aan regels storen" (beide stukjes verschenen in het maand blad 'De Tropische Natuur'). Om nog maar niet te spreken over de "bandieten bij", een hommel die 'inbraak' pleegt in Het gezelschap van de Wijnkoopsbaai/Udjung Genteng excursie op het strand aldaar. Op de voorgrond de erevoorzitter van de Biologische Club (1939). bloemen, dwz. de bloemkroon door prikt om nectar op te zuigen. Van zijn sociale activiteiten kunnen genoemd worden, dat hij bestuurslid en tijdelijk voorzitter van de vereniging Bandoeng Vooruit', en medeoprichter van de Bandoengse Dierentuin was. Hij was initiator en stichter van het Jubileum park (aangelegd in 1931-33 naar aan leiding van het 25-jarig bestaan van de stadgemeente Bandung, hetgeen in 1931 gevierd werd). In feite was dit geen park, maar een botanische tuin opengesteld voor het publiek. Verder was hij actief in de botanische verfraaiing van het Westerpark, IJzerman-park en andere parken en de stadsbeplanting van Bandung. Hij was de stichter van een volksuniversiteit en het Doofstom men Instituut (Tjitjendoweg) te Ban dung. Tijdens de Japanse bezetting was Van der Pijl geïnterneerd in een kamp. Door zijn botanische kennis van genees krachtige dan wel eetbare kruiden en gewassen, het maken van vitaminen door gistingsprocessen en door de consumptiemogelijkheid aan te geven van minder gangbare dieren (slangen, padden, kikkers, ratten) was hij een redding voor velen. En door zijn onuit- blusbare levenslust en optimisme een bron van kracht en inspiratie voor zijn medegevangenen. Ook in zijn Nederlandse tijd waren contacten en vrienden essentieel voor Van der Pijl. Hoewel zijn gezichtsver mogen op latere leeftijd sterk afnam en daardoor wetenschappelijk werk helaas onmogelijk werd, bleef hij actief. Hij was een trouw lid en bezoeker zelfs tot het laatste toe van de Haagse sociëteit 'De Witte', waar hij zijn wekelijkse bridge-contacten had. Ook droeg hij de 'Past-rotarians' een warm hart toe. Hij was hiervan enige tijd voorzitter en voor zijn verdiensten werd hem het ere lidmaatschap verleend. De boom is gevallen. We zouden Leen- dert van der Pijl graag - net als Junghuhn - een plaats toewensen ergens op zijn geliefde Bandungse hoogvlakte meteen uitzicht aan de horizon als wachters de silhouetten van zijn vertrouwde bergen: de Gn. Burangrang en Gn. Tangkuban- Prahu in het Noorden, de Bukit Tungul en Gn. Tamponas in Het Oosten, en Gn. Papandajan, Gn. Malabar en Gn. Patahu in het Zuiden.Bergen, die hij allemaal heeft beklommen.waarvan hij de "krater- tuinen" en de flora heeft beschreven en die voor hem de meest geliefde plekjes op deze aarde zijn geweest. Ongetwijfeld zullen zijn gedachten - vooral in de laatste tijd - vaak afgedwaald zijn naar deze oorden rijk aan herinneringen en geluk. Rest ons te zeggen, namens zijn vele vrienden, oud-leerlingen en bekenden, zowel blank als bruin, in de taal van de Bandoengse hoogvlakte en het volk van de Pasudan in het lemes (hoog-soen- danees): 'Hatur-Nuhun, of wel 'Pirang- pirang Nuhun', hetgeen betekent 'heel veel dank' of wel 'eeuwige dank', voor alles wat je ons gegeven hebt. J. H. BECKING 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 31