KEROETJOET 20 J Met bijzonder veel belangstelling heb ik het verhaal gelezen over Prof. Dr. L. van der Pijl (Moesson 1 5-6-90) en ik werd getroffen toen ik las hoe hij af en toe met de twee Orang Oetans in de Bandoengse (oude spelling) Dierentuin rondwandelde, hetgeen een afwisseling van het leven in hun kooi moet hebben betekend. Toen ik in 1 934 als jongste employé in Samarinda aankwam werd het bij de bevolking al gauw bekend dat ik soms vogels en andere dieren opkocht om weer los te laten en zo kwam er opeen dag een Orang Oetan in mijn leven. Hij kostte me f 5,-, in die tijd een fors bedrag voor een jonge employé. ment. K. sloeg dan zijn lange armen om het bord heen en de honden, de kat (en een tamme neushoornvogel die ook vrij rondvloog) moesten zien aan hun trek ken te komen, wat steeds zonder vech ten lukte. K. had één zwak: alcohol. Daar hij vrij door ons huis mocht rondlopen moesten we een extra zwaar hangslot op de ijskast laten aanbrengen daar K. de gewoonte had flessen bier met zijn sterke tanden te openen en achter elkaar leeg te drinken. Het gekke was dat hij er zo goed tegen kon; ik heb hem nooit "onder invloed" gezien. Verder zwierf hij door de straat wanneer wij niet thuis waren, of zwaaide door de telefoondraden om zich van A naar B te verplaatsen. Tegenover ons huis was het Europese schooltje (twee lokalen) en daar ging hij steeds op bezoek ge durende het speeluurtje en dan werd hem allerlei lekkers toegestopt. Alle kinderen hielden van hem, de hoofd onderwijzer niet zo erg. Op een dag ging hij tijdens de les diens klas in onder gejuich van de kinderen. De onderwijzer probeerde K. weg te jagen maar die gaf geen krimp, waarop de man een glas water nam om over K. heen te gooien. Maar die was hem te vlug af en rukte aan zijn broek met als gevolg: broek klets nat en de arme man moest naar huis om zich te verschonen. Grote hila riteit onder de kinderen natuurlijk! "Keroetjoet", vanwege zijn rimpelig ge zicht zo genoemd, voelde zich bij ons al spoedig helemaal thuis. Ik woonde met twee andere jongelui in de maatschappij "mess", een oud houten huis op palen, aan de Mahakam rivier, bijna een km breed daar. Verder waren er een paar honden en een kat waar Keroetjoet uitstekend mee kon opschieten. Vooral de kat was hij dol op, met de honden was hij iets hardhandiger. Voorde aar digheid nam hij ze mee een boom in om ze dan van een tamelijke hoogte te laten vallen. Etenstijd was een gezamenlijk evene- Maar niet overal was K. zo populair en zo moest ik eens voor het gerecht komen waar ik beschuldigd werd een beschermd dier gevangen te houden. Mijn verweer was: K. is volkomen vrij om te gaan waar hij wil en de rimboe is om de hoek, dus blijkbaar wil hij niet weg. Later werd ik nog eens beschuldigd wegens het houden van een gevaarlijk wild dier. Volgens de Officier van Justi tie, de hoofdagent in Samarinda, hield K. de broodbezorger met zijn karretje steeds aan en liet hem pas passeren als hij eerst een brood had gekregen. De rechter barstte daarop in lachen uit en de zaak was voor elkaar. Op een dag werd K. echter baldadig en gooide alle bloempotten van de Assis tent Resident uit zijn voorgalerij en trok een stel jonge plantjes uit de grond. De vrouw van de A.R. woedend en tenslotte werd K. weggehaald en tot ons groot verdriet naar een dierentuin op Java overgebracht, medio 1 938 meen ik. Ze wilden me niet vertellen naar welke dierentuin. Ik werd kort daarna overgeplaatst naar Pangkal Pinang, Banka, waar ik drie jaar doorbracht. Toen in december 1941 naar Palembang, waar ik binnen een week voor militaire dienst werd opge roepen, artillerie Soengei Gerong. Na de Jappen invasie met paratroepen ver trokken we naar Java, Tjimahi. Op de avond van de overgave ging ik met een vriend wat wandelen (nog geen Jap te zien) en zo kwamen we in de dierentuin terecht, waar we tenslotte bij de grote ijzeren kooi kwamen waarin twee Orang Oetans zaten. (Dit moeten de twee zijn geweest waar sprake van was in uw artikel over Prof. van der Pijl). Toen ik dichter bij kwam stak de kleinste van de twee onder schril gekrijs zijn armen door de tralies naar me uit en ja, het was waarachtig mijn goede, oude Keroetjoet, die me prompt herkend had en dat na ruim drie jaar terwijl ik bovendien in militair uniform was! Een van de oppassers kwam naar ons toe en merkte op dat Keroetjoet me scheen te herkennen. En zo namen we voorgoed afscheid van elkaar, terwijl ik dacht vanaf de volgende dag waar schijnlijk evenals K. achter de tralies te zitten! E.G. FRANGENHEIM k. Z - Jé.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 20