GRONINGER «E» DAGBLAD. IDC Dagelijksch Nieuws- en Advertentieblad voor de Noordelijke Provinciën. INDISCH DOCUMENTATIE CENTRUM Journal quotidicn, paraissant a Groningtie Lc Conseil d'Administration certifie que est dclcgué pour representor Ie susdit journal et prie toutes les autorités de hen ooit/oir lui aceorder toutes les facilités necessaires afin qu il puisse s'acq uitter entiirernent dc sa mission. Het Indisch Wetenschappelijk Instituut (tel. 070 - 354 55 01 en het Indisch Familie Archief (tel. 070-351 26 02) werken voortaan samen onder de naam bundelde kunstkritieken 1). "Het vak der beoordeling is mij een vak van kunst" zei hij. Dus: het recenseren, het maken van kritieken was niet zomaar het neerpennen van een persoonlijke mening van een verslaggevertje, neen, het recenseren was hem een kunst naast de kunst. Wie "Eenige jaren kunst leven" leest, zal toegeven dat hij er inderdaad een kunst van heeft gemaakt. Ook dat maakt Otto Knaap interessant. Zit er misschien iets typisch Indisch in de verheffing van het geven van kritie ken? Of sla ik op hol wanneer ik dit zo stel? Navraag bij de Dienst Begraafplaatsen van de gemeente Utrecht leerde dat Otto Knaap op 1 mei 1 91 7 op 50-jarige leeftijd in de Domstad is overleden en aldaar drie dagen later is begraven in een graf dat 25 jaar later is geruimd. Uit de publikaties van Rob Nieuwenhuys weten we dat hij in Cheribon werd geboren en dat hij voor zijn opvoeding naar Holland werd gestuurd. Omstreeks 1895 dook hij op in Batavia als employé van de K.P.M. na een niet afgemaakte letteren-studie in Leiden. In juli 1901 zou hij met zijn gezin definitief naar Europa vertrekken om daar, met name in Parijs, als journalist en recensent opgenomen (en later verworpen?) te worden in de kring van de culturele incrowd van die dagen. Zijn kleinzoon heeft nog tal van foto's, brieven en documenten uit die tijd in zijn bezit. In de jaren 1 895-1 901 liet Otto Knaap in Indië van zich horen door vlijmscherpe artikelen over kunstuitingen in Batavia of wat daarvoor door moest gaan. Rob Nieuwenhuys schreef: "Hij was in zijn jonge jaren een idealist en schoonheidsaanbidder op de wijze van de Tachtigers. Toen hij in Indië kwam, moet hij de illusie gehad hebben m het Indische kunstleven een rol te kunnen spelen. Maar hij botste tegen een samenleving op waarin het dille- tantisme hoogtij vierde, waarin niet de kunst, maar de sociale hiërarchie beslissend was. En in het in 1 981 verschenen boek "De ongeruste parapluie" schrijft de klein zoon van Otto Knaap: 'in die sfeer van gezapig amateurisme, binnen de grenzen van een samen leving waarin rangen en standen onwrikbaar vast stonden, begon Otto Knaap zijn pijlen te richten op een doelwit, dat nog nooit door wat of wie dan ook bestookt was. Duidelijker nog, hij bracht een kanon in stelling om een mug te schieten. En dezelfde kleinzoon beëindigt het hoofdstuk over Otto Knaap met deze regels: "Het is allemaal al lang geleden en gekend heb ik hem natuurlijk niet, al is hij dan - zonder het ooit zelf te kunnen weten - mijn grootvader. Otto Ketting (1935) is deze kleinzoon en zijn boek "De ongeruste parapluie" heeft de sub-titel: "notities over muziek 1 970-1 980". Dit nu lijkt op een cirkel die rond gemaakt zou kunnen worden. De vraag is alleen: door wie? RALPH B0EKH0LT Otto Knaap Bronnen: 1) "Eenige jaren kunstleven te Batavia" door Otto Knaap. Uitg. Albrecht Co, Batavia 1899. 2) Tong-Tong, kerstnummer 1958 (bijlage Kerstsurprise) 3) Tong-Tong 2ejrg. nr. 2 (K. J. van Hemert) Tong-Tong 4e jrg. nr. 14 (Jan Fabricius) Tong-Tong 1 5e jrg. nrs. 16 en 21 (Otto Knaap over A. Mahieu) 4) "Oost-Indische Spiegel" door Rob Nieuwenhuys. Uitg. Querido 5) "De ongeruste parapluie" door Otto Ketting. Uitg. Ulysses, Den Haag 1981 Lc JUéutrur cu ihcf. l.c 1'n.idcHt du Ccnsci In Nederland was Otto Knaap voor verschillende kranten muziekrecensent. Dit is een van zijn perskaarten. Het adres is Prins Mauritslaan 36, 2582 LS Den Haag en de ope ningstijden zijn maandag t/m donderdag van 09.30-14.00 u. Bovendien elke eerste zaterdag van de maand van 10.00-12.00 u. 1 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 25