HARLEY DA VIDSON Bij 't zien van de voorplaat van Moesson 1 september 1990, vlogen mijn gedachten terug naar de tijd dat ik nog een klein meisje was in de eerste klas van de lagere school. Mijn lieve vader leefde toen nog. Een knappe sportieve jonge Indischman die op een motorfiets naar zijn werk reed. "Whaarr-whaarr-deduk-deduk". Maar - aloes als hij was - 's avonds reed hij bij het thuis komen altijd met afgezette motor de straat in en het erf op. Zodat niemand wakker hoefde te worden. Soms haalde hij mij af van school als zijn kantooruren dat toelieten, want het ging niet zo goed met mij. Al dat rekenen en dan dat rechop zitten ook nog. Ik keek veel liever naar buiten waar de schoolkebon de open galerijen dweilde met "pel" aan lange stok en dan Njjèt - lopen - in lange brede banen en dan terug weer Njjèt met zijn dweilstok langs al die open klaslokalen. Met Pappa was ik in een wip thuis en dat was wel anders als Boe mij kwam halen, dat duurde wel een halfuur. Ik las namelijk naambordjes en zocht gekke namen. Geen land ter wereld was zo rijk aan gekke namen als het oude Indië. Smeltkroes van naties immers. Erg mooi vond ik de weduwe Kaalkop- Kalkoen en de Heer B.A.H. Rijstenbil. Ook was er een zekere Nahapiet en wat te zeggen van Freiherr von Pritzelwitz zur Axe und Fahlendach. Te gek! Maar tussen school en huis was één naambord dat sloeg alles in deftig Bata via. Een onuitspreekbaar lange naam op één van de hekposten aan het begin van een lange oprijlaan. In het gazon stond een metershoge vlaggestok. Een schit terende zwarte auto met een toegevou wen statie-parasol als standaard, reed geregeld die lange laan in-en-uit. Mijn moeder vertelde me dat daar een Hoog geboren Heer woonde - een in heemse prins. En zo voornaam was hij dat alle Javanen voor hem hurkten als ze hem moesten bedienen. Ja, ze kropen zelfs al hurkend naar hem toe! Zijn gemalin werd Raden Ajoe genoemd, dat betekende zoveel als "schone edel- vrouwe". Ik zou haar nog vaak zien, want haar twee zoontjes - een tweeling - zaten bij mij in de klas. Ze werden kortweg Jos en Joes genoemd, hoewel ze zeker even lange namen hadden als hun Doorluchtige vader. Stille dromerige jongetjes waren 't met wijd uitstaande, bijna doorzichtige oren. Koeping lowok dus, oftewel flaporen. Net als alle moeders kwam de Raden Ajoe haar kindertjes om elf uur halen. In die mooie zwarte auto. De chauffeur deed eerbiedig het portier voor haar open en dan stapte ze gracieus uit om met de andere dames in het voorportaal te wachten op de schoolbel. Ze was onwaarschijnlijk rank en klein, met een halsje als een bloemstengel. Een wonder dat ze het hoofd rechtop kon houden want ze droeg een zware kondé tot diep in de nek. De glanzende ravenzwarte haarstrengen lagen keurig ineengevouwen tot een bouwsel waarin een juwelen sieraad vonken schoot in het zonlicht. Aan de fijne vingertjes schitterden rin gen met briljanten. Ze flonkerde trou wens aan alle kanten als ze zich bewoog. Met een verlegen glimlach zat ze op de bank en mijn moeder zei eens voor de grap: "Ze is net een paradijsvogeltje tussen Barnevelder legkippen!" Mijn moeder maakte altijd een praatje metde Raden Ajoe en vertelde thuis dat het kleine vrouwtje behalve een tweeling nog drie oudere zoons had. En nu verwachtte ze alweer een kindje en ze hoopte vurig op een meisje. Intussen keek ik elke dag uit naar Pappa. Met zijn motorfiets natuurlijk. Wat een glorie! Weg alle zorgjes over de spelling van wei-de en scha-pen. Pappa was mijn held en bij hem voelde ik me zo veilig als bij de Lieve Heer. Apetrots was ik op hem al vond ik die motorfiets soms toch wat eng. Pappa hing in de bochten wel eens scheef. Geen benul had ik verder van het merk van die motorfiets al wist ik dat de jongens van de hogere klassen er op gewonden over deden. Het waren Jos en Joes die mij aan 't verstand brachten dat ik de eer had op een Harley-Davidson naar huis te worden gebracht. Dat was iets geweldigs vol gens Jos en Joes en hun dromerige ogen vonkten op als vuurtjes. Ze vonden de zwarte Rolls van hun Pa helemaal "Nèks". Wat was nou een Rolls naast zoiets sportiefs als een Har- ley? "Jij weet niet? Ai, dan tollol jij!" Ze bleven na schooltijd steevast naast de Rolls staan om te kijken hoe ik op de duosit kroop, hun ogen strak op het brede stuur gericht als Pappa gas ging geven. En als Pappa dan startte dan haastten ze zich in de Rolls en gaven de chauffeur orders om pal achter ons aan te rijden. Om maar te kunnen genieten van het sonore geluid van de zware Harley- motor. Wadoehü Nu wilde het geval dat Zijne Doorluch tige Hoogheid de Regent zelf een auto- en-motorgek was. Door zijn zoontjes nieuwsgierig gemaakt, vergezelde hij op een dag de Raden Ajoe om dat wonder op zware wielen te bekijken. Hij trof 'tl Mijn vader stond als zo vaak te wachten in de schaduw van een boom. De motor af, de helse machine stond op de standaard. De Regent hield het niet lang uit want toen ik naar buiten kwam stond hij te praten met mijn vader alsof ze elkaar al jaren kenden. Twee motorliefhebbers hadden elkaar gevonden. De Regent ging zelfs het zadel proberen en trok handig z'n sarong op zodat die niet inde weg zat. Jos en Joes holden op hem af, durfden eindelijk dichterbij te komen en aaiden de motor of het een lief paard was. Ik zag hun spiegelende donkere ogen die anders zo vol dromen zaten. Ze lééfden en de ingetogen ventjes waren ineens reuze druktemakers. Wat een stom gedoe dacht ik, zo klein als ikwas. Maar ja, je benten je blijft een meisje. Toen vroeg mijn vader ineens: "Willen jullie er even op? Een rondje rijden?" en hij lachte want de jongetjes waren hele maal sprakeloos van dit onverwachte aanbod. Ik zag de blik van verstandhouding tussen de Regent en mijn Pappa. Allebei pret. "Al goed. Al goed" zei de regent en stakeen sigaretje op. Hij lachte met veel gouden tanden toen de jongetjes ieder om de beurt een ommetje reden bij mijn vader die er wat van maakte. Zo met veel gas geven en meer van die fratsen waar ik geen verstand van had. "Hu-uh" zei de prins "het zijn boeaja's die jongens van mij en jij m'n kind, jij bent een echt meisje". Hij streelde me over mijn bol en toen ik opkeek zag ik zijn gezich van dichtbij. Een lief gezichten ik kon me voorstellen dat Jos en Joes dol op hem waren. Maar... mijn vader was toch de gewel digste! Daar kwam hij aan en toen hij stopte bij de Rolls zei de Regent: "Ik neem die dochter van u maar mee, ja. Ik breng haar thuis in de Rolls. Dat pas beter bij een meisje. Vindt u niet?" En zo kwam het dat ik in een Rolls- Royce thuis gebracht werd. Met stan daard voorop, tussen de Prins en de Raden Ajoe met de juwelen. En de twee jongens? O, die reden samen op de duosit achterop bij mijn Pappa. "Whéarr-wroemm-deduk-deduk!" Op de Harley-Davidson! Ik was blij met die voorplaat van Moes son want het bracht me even terug naar mijn kindertijd. Toen had je nog vaders met Harley's en Rolls-Royces. Daar kan geen Giant-Suzuki of Honda tegenop. TINEKE DOORENBOS-SWAVING 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 10