Papieren bloemen PALEMBANG 1934 Zoals reeds in een ander verhaal verteld (Moesson 1 april 1 990), kwamen wij in de de Wilhelminalaan nummer 4, Talang Semoet, te wonen. Ma wilde voor geen goud nog langer in het huis Talang Djawa wonen, dus dat werd een weekje in het hotel. Hetzelfde hotel waar wij bij onze aankomst in Palembang een tijd hadden gewoond. Tegenover de Bènteng en naast de bioscoop. Ma werkte zich rot aan gordijnen en stoelkussens voor het nieuwe huis. Pa zoals altijd tot laat in de avond op kantoor. Thuisgekomen smakte hij zich op de voorgalerij in een krossi malas. Buiten kwam in het donker een schimmige gestalte in het wit voorbij. Pa riep hem na: "Djongos kassi satoe bier". Uit het duister kwam het antwoord: "Saja tidah boleh toean." Pa verbijsterd: "Apa itoe tidah boleh". Uit het duister: "Saja tidak djongos toean, saja sadjah toekang drol". Het was de orang die de piespotten en toiletten leegde en reinigde. Voor Pa was de lol eraf en hij ging mandiën en naar bed. Voor hem zag de toekomst er somber uit, want als hij later met een "Tjap Koentji" in zijn hand zat, zei Ma alleen: "Denk aan die Toekang in het hotel". Na een week betrokken wij ons huis. Palembang had in die tijd al goed water uit de kraan. Daarvoor moest het water uit grote betonnen reservoirs, die in de grond ingegraven waren, gepompt wor den. Zo'n reservoir lag tussen hoofd- en bijgebouwen in. Acher het huis en bij gebouwen lag een stuk grond, afgezet met een hoge houten schutting. Daar achter lag woestenij. De schutting was er niet voor niets neergezet en hield ongdierte en vooral slangen weg. Voor de schutting waren prachtige canna's geplant. Zeldzaam groot en de trots van ma. Zo groot kenden wij ze niet op Java. De school was niet ver weg, om de hoek zogezegd, op een geëffend terrein. Links en rechts ervan huizen. Pal daarachter ging het vrij steil de heuvels op. Boven op die heuvels lagen zoals gewoonlijk graven. De mooiste waren die van Chi nezen. Dat waren hele huizen. Dikke muren droegen een pagode-achtig dak. Ruim en heerlijk koel. Als kinderen mochten wij daar spelen, waren er zelfs welkom. Wat een rust was daar te vinden. Altijd was er wel iemand die er rustig in de middaghitte zat met een perkoetoet in de boom gehangen. We hadden een club van zo'n tien jongens en meisjes. Natuurlijk had die een naam. Welke weet ik niet meer, alleen dat de vaders en moeders die club de "boeajahs van de Moessi" noemden. Altijd was er wel gedonder. Op een middag was ik 'm al vroeg van huis gesmeerd en zwierf tussen de graven rond. Was wel een uur te vroeg voor onze volgende "rotstreek". In één van de grootste Chinese graven die mij al vele keren onderdak had geboden, ging ik op een vrij kleine stenen plaat zitten. Het was ook een klein graf. M idden tegen de achterwand waren de oudste en mooiste graven allemaal naast elkaar, keurig in de rij. Voor de twee oudste en grootste stond dwars dat kleine graf. Daar zat ik op, heerlijk koel. De steen was ook koel. Zo mooi gepolijst. Ik kwam in de verleiding en ging er plat op mijn rug op liggen. Zalig die koelte, dat gezoem van de insekten, de perkoetoet. Nu ja, ik viel half in slaap, suffend en dromend, weet niet hoe het te zeggen. Naast mij kwam een jong Chinees meisje zitten, ongeveer mijn leeftijd, misschien iets jonger. Ze begon tegen mij te praten. Ik keek haar aan. Mooi dik zwart haar, ondeu gende ogen en een lach om haar mond. Ik vond haar lief. Ze praatte maar door. Het was zo lang geleden. Weinig bezoek, alleen op vaste dagen en dan die papie ren bloemen. Die vond zij het meest akelige van al. Die gaf je mee aan doden, maar toch niet aan levenden. Ik beloofde haar echter levende bloemen te brengen als ik weer kwam. Eerst was ik in de war. Hoe kun je een Chinees meisje verstaan, dat begreep ik niet, het was alsof de klanken in je hoofd (hersens) in woorden in je eigen taal werden omgezet. Nu weet ik wel beter. Toen duurde het een vijf minuten voor ik er gewend aan raakte. Ik vroeg haar van alles over dat grote graf. Dat was van de mamma Chang, dat weet je toch wel, de oudste vrouw/ moeder van de familie. Hoe oud ze was en ik weet al niet wat meer. Over alle maal dingen die als je jong bent erg belangrijk zijn. Opeens zei ze: "Ik moet weg nu want je vrienden komen eraan, maar je komt toch nog wel eens terug". Ja dat zou ik... "Tikoesü! TikoesM!" werd er ge schreeuwd. Dat was mijn bijnaam. Geschrokken sprong ik overeind en holde ze tegemoet. Danny had het geweer van Pa meegejat. Danny's vader had een zware BSA- windbuks waar wij niet aan mochten komen. Er waren zowaareen paarkogel- tjes bij. Toen konden we ons plan uit voeren. In één van de huizen naast de school kwam altijd rond half vier een baboe met pot uit de kinderkamer. De gazen deur ging open en met haar blote kakki schopte ze hem achter zich dicht. Dit was het beste moment voor ons. Ze stond dan even stil en de pot werd wat opzij gehouden. Een goed mikpunt. Bovenop de heuvel in struikgewas ver scholen, hadden wij ons opgesteld. Ik was de beste schutter en mocht schieten. Het duurde deze keer iets langer dan anders. De buks was gespannen en geladen, lag schietvaardig over een tak. Wij allemaal in spanning. Eindelijk be weging bij de deur. Deze werd open geklapt, pot het eerst naar buiten. Ik mikte er meteen op. Toen stilstand in haar beweging doordat zij haar voet ophief om de deur dicht te trappen. Op dat moment drukte ik af. Boven hoorden wij "pieeng" van de kogel tegen de pot. Een schreeuw van baboe en opeens viel de pot in twee stukken op de grond. Baboe bleef met het handvat verwilderd rondkijkend doodstil staan. Toen begon het geroep van "setan, setan, setan....", als maar door. Wij waren op de vlucht geslagen en binnen tien minuten thuis. Ach Palem bang, Talang Semoet was een dorp en nog geen uur later bij de middag-thee hoorden wij in geuren en kleuren het verhaal van de baboe van de familie v.d. G. (excuses hierbij) die de setan had ontmoet. Haar mevrouw zei echter dat baboe hem stomweg had laten vallen. Zaterdagavond in de soos was het een pracht van een verhaal voor de bitter tafel. Iemand kwam nog op het onzalige idee dat Tikoes er met zijn windbuksje misschien meer van afwist. Na lang praten waren ze het er gelukkig over eens dat afstand en kracht teveel voor dat geweertje zouden zijn. Kon dus niet en daarmee Habis Perkara. De ontmoeting met het Chinese meisje was ik door alle toestanden helemaal vergeten totdat er bij de canna's iets raars gebeurde. De buren aan de over kant, Hoorweg en Faber, hadden wat canna's gevraagd, dus dat betekende werk voor mij. Je hebt een mooi zakmes uit Holland gehad en dat kun je nu gebruiken. Bij de canna's aangekomen, begon ik aan mijn taak. Kleur bij kleurof een bont boeket, dat moest Ma maar uitzoeken. Eerst een flink aantal eraf, dat ging vrij snel, stengels tellen, oneven. Kon niet, dus nog een eraf en dan vrijaf om te spelen. 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1990 | | pagina 8