POIKRIÉ'S PERIKELEN Strijd om de macht TANTE NON's INDISCHE SPEKKOEKEN Lènggang als een nuffige atjeuk en met een beminnelijke glimlach op zijn uit gestreken smoelwerk, leek Miss Riboet, kortweg Riboet, meer goedaardig vrou wenvlees te bezitten dan wat anders. Wij en de gadisjes van de doesoen waarin wij lagen wisten echter wel beter. Hij was zo gemeen als katoen van 5 cent per el. Het moeilijke bij hem was ook dat hij al zijn gemeenheid wist te verbergen achter zijn perfekte omgangs vormen en slechts zelden door de mand viel. Maar gebeurde dat, dan viel je steil achterover van de sluwe vindingrijkheid en weldoordachte rotstreken die achter de koelit-langsep van zijn voorhoofd bleek te zitten. Wie dat weieens moest ervaren, was Nappie, ons jongste Lam- pong-aapje. Zelf ook niet voor de poes, was dat beestje vrij groot voor zijn leeftijd. Hij was ongeveer zo groot als een flinke kater, maar veel sneller. Zijn gedragspatroon had de grilligheid van de baan, die een opgeblazen ballon beschrijft wanneer je hem loslaat zonder het opblaastuitje te hebben dichtge knoopt. Als je hem aaide, ging hij de ene keer met geloten ogen liggen genieten. De andere keer vrat hij je halve hand op. Als aap was hem dus niet menselijks vreemd. Die twee, Riboet en IMappie, lagen elkaar niet zo. Kwam de eerste binnen, dan begon de tweede met zijn tanden te blikkeren en vloog het raam uit. Anders om precies het zelfde, alleen vloog nummer twee niet het raam uit, maar bleef verwensingen uitbrakend op zijn stoel zitten. Die wederzijdse begroetin gen waren voor ons een bron van veel plezier. Behalve bij twee krachtmetingen die plaatsvonden en die kennelijk moes ten bepalen, wie de hoogste plaats in de rangorde mocht innemen. Bij de eerste keer hadden wij nog niets in de gaten. Sterker, wij kwamen er pas achter toen het feit reeds ten nadele van Nappie was beslecht. Wij zaten aan onze lange tafel te eten. Nappie verbleef op de vloer en had net zijn met katjang-idjo en nog wat gevulde rijstbal in zijn wangzakken gepropt. Tot onze grote schrik raakte hij echter plot seling in paniek en begon met wilde bewegingen zijn eten weer naar buiten te werken. Hij spoog het alle kanten op en begon toen frenetiek zijn bek af te vegen aan de vloerplanken. Wij wilden hem kalmeren, maar hij krijste woest en vloog het raam uit. De enige die toen schik had, was Riboet. Deze liep scha terend naar het raam en riep het aapje in het Komerings een paar spottende schunnigheden na. Een nader onderzoek bracht aan het licht, dat Riboet de schuldige was. Uit nijd om een eerder opgelopen beet, had hij een paar stukjes lombok-rawit in Nappie's rijstbal verstopt. Een paar maar en hij had echt niet gedacht, dat deze daar zo van slag af zou raken. Natuurlijk kreeg Riboet van ons zijn verdiende loon uitbetaald. Nappie kwam die dag pas tegen de avond terug. H ij werd toen zo verwend, dat hij geen pap meer kon zeggen en meteen in slaap viel. De tweede en laatste ronde van de door ons niet als zodanig herkende Strijd om de Macht, vond maanden later plaats en werd gelukkig met overmacht gewon nen door Nappie. Hij was toen reeds gegroeid tot het formaat anderhalve kater en haalde streken uit, die hem steeds vaker aan de ketting deed be landen. Het gewiekste aan hem was, dat hij een ongekend lange wapenstil stand in acht zou nemen alvorens tot de aanval over te gaan. Tegenover Riboet hield hij zich koest en leek zelfs een soort van sympathie voor hem te gaan koesteren. Riboet had niets in de gaten. Wij ook niet. Van lieverlee kwam het zover, dat Nappie af en toe op Riboet's schouder ging zitten zonder dat de stukken ervan afvlogen. De ontknoping van het door Nappie met veel geduld voorbereide drama kwam op een mo ment, dat wij reeds overtuigd waren van een duurzame vrede. De twee waren tenminste al zo aardig voor elkaar, dat het soms leek of zij een beetje verliefd waren. Dat had ons moeten waarschu wen, want liefde en haat zijn twee emoties die zó dicht bij elkaar liggen, dat het minste misverstand tot een explosie van gewelddadigheden kan leiden. Riboet zat aan tafel uit te rusten achter een glas ijsthee. Nappie scharrelde een beetje rond zijn voeten en toonde geen overdreven belangstelling voor de veters van Riboet's Japanse legerschoenen. H ij speelde zomaar wat en niets wees er op, dat vijandelijkheden in de lucht hingen. Maar plotseling was het gedaan met de rust. IJselijke kreten slakend sprong Riboet van zijn stoel en begon als een wildeman van zich af te schop pen. Tenminste, zolang Nappie aan een van zijn benen bleef vastzitten. De paniek was enorm. Toen Nappie eindelijk losliet en als een bliksemschicht het raam uit vloog, kregen wij de zaak weer gauw in de hand. Riboet werd op een stoel neergezet en gekalmeerd, maar hij bleef schelden en bezwoer, dat hij het beest de nek om zou draaien als hij hem te pakken kreeg. Van zijn perfekte om gangsvormen was niets over. Een nader onderzoek bracht aan het licht, dat alle heibel op een misverstand moest berusten. Riboet had bij het ver zetten van zijn voeten per ongeluk op Nappie's korte staartje getrapt en daar was het beestje van geschrokken. Riboet wilde daar echter niets van weten. Hij wist zeker, dat het loeder zo was gaan zitten dat hij wel op het staartje móest trappen. Onzin natuurlijk. Geen enkele aap legt zijn staart daar neer waar een voet kan worden neer gezet. Zoiets doet alleen een voetballer in het strafschopgebied wanneer hij een penalty wil forceren. Verrassend kort na de schoppartij kwam Nappie terug. Ongehavend zette hij zich op het raamkozijn en keek triomfantelijk de ka mer rond. Net als een tevreden krijger, die zopas zijn vijand in een schitterende hinderlaag heeft gelokt en verpletterend verslagen. Riboet kreeg van ons een oude khaki- broek, want uiteindelijk was het allemaal in óns huis en door óns aapje gebeurd. Hij zag er trouwens zielig uit met die geruïneerde broekspijp en kuit. Franko thuis in speciale verpakking. Min. 500 gram f 20,— Min. 750 gram f 25,— Stort op giro 38 92 616 Mevr. F. Y. ROBERT-FLAMAND Kerkuil 36 - 4822 PA BREDA - Tel. 076 -42 16 07 ABN rek.nr. 59.43.54.439 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 12