Naar Indonesië op eigen houtje? plezier - onze tabakkers vonden een stemmig dat ze heel mooie en mooi aangeklede vrouwen hadden. Ze maak ten dit duidelijk kenbaar met applaus hetgeen kennelijk geapprecieerd werd. Het was een wilde wereld waarin ik terecht was gekomen. Op de onder neming Soekasari arriveerde dan ook de volgende dag een niet geheel be wusteloze jongeman, die tot grote ver bazing van zijn tante bijna twee dagen (half) bleef slapen en daarna een ontzet tende honger had. Hier was het paard rijden en de tabakscultuur leren kennen. Weer was de sfeer gezellig en over heerste er het gevoel van veiligheid. Naast de paarden was de oude Lizzy Ford met zijn eigenaardige versnelling en de inductieklosjes een geweldige attraktie. Een voorval bleef mij bij: ik moest eens de vrouw van een jonge employé gaan opzoeken, die heel eenzaam terecht gekomen was. De plek was alleen door een groot bos te paard te bereiken en inderdaad: hier vond ik een dame - ze was de dochter van de hoofdcommis saris van politie in een onzer grote steden, die het moeilijk had. De vrese lijke eenzaamheid, de mensen die rond sluipen op blote voeten en opeens achter je staan, het algehele gebrek aan cultuur, concerten, tentoonstellingen, etc. Ze was diep-ongelukkig, angstig en ik hoopte haar wat afleiding te kunnen hebben bezorgd. Door haar begrijp ik mensen beter die Indië afschuwelijk vonden. Inderdaad onze cultuur was niet op het peil van Europa maar voor mij was het leven in Indonesië heerlijk en de enkele voorstelling in de soos in Djember een fijne belevenis, het rijden met auto en paard een feest, de vrijheid en ruimte heerlijk, de stille Indonesiërs gaven het gevoel dat je nooit alleen was in de goede zin van het woord. Toen vond ik het een geweldig aardige maar wel wat overgevoelige dame. Later toen ik als student een keer met vakantie in Batavia was in 1 923 ont moette ik bij mijn ouders een jonge piloot van de marine, een flinke kerel, ongetwijfeld veel dapperder dan ik. Samen gingen we de goenoeng Salak beklimmen om de krater te bezoeken. Halverwege brachten we de nacht door in een primitieve pasanggrahan. Ik sliep als een roos, maar hij vertelde mij dat hij zich verbeelde dat de hele tijd Indo nesiërs om ons bamboe huisje slopen en vroeg gezien de ontbrekende afslui ting of we niet vermoord konden worden. Het was de stilte, het waren de insecten, de warmte mogelijk, maar ik dacht toen aan mijn gastvrouw van zoveel jaar geleden. En het is een sprekend bewijs voor de noodzaak elkaar te leren ken nen en waarderen, vertrouwen, zeker niet te minachten of te onderschatten. Daarmee kom ik op de tweede onder neming die ik destijds ook als geslaagde HBSer bezocht. Hier was een jonge, wat arrogante nieuwe assistent vers uit Holland. De Madoerezen hadden hun spiesen, waarmee ze de vis vangen naast zich op een dijkje aan de kant van de weg gelegd met de punten naar beneden. Dit heerschap achtte het toen nodig om met zijn schoenen op de punten te trappen. Gelukkig was ik al enige tijd op de onderneming en ken den deze vissers mij. Madoerezen zijn nu eenmaal wat heetbloedig doch heb ben ook gevoel voor humor. Ik zei met een knipoogje: "als jullie hem nu neer steken heb ik niets gezien". Daarmee werd dit voorbeeld van tropenkolder lachend geliquideerd. Later kon ik hem uitleggen dat hij zulke dingen niet meer moest proberen. Inmiddels zocht en kreeg ik een baan waar ik voor mezelf kon zorgen: corres pondent bij de Fa. Reiss en Co. hoofd zakelijk voor de Amerikaanse corres pondentie. Ik had al een handelsexa men, leerde tikken, in Engels was ik de beste van het hele kantoor dank zij Mr. Swildens. Ik had voorts boeken geleend van een andere vriend die op de Haarlemse Handelsschool was geweest, en had een typemachine gehuurd. Zo zat ik in mijn hotel - toen er een heer voorbij kwam. Wat ben jij een ijverige knul! Het bleek een kennis van mijn vader te zijn, die vroeger in ons paviljoen in Semarang had gewoond. Hij vond de baan van correspondent maar niets en stelde me voor verkoper te worden bij de Fa. Schnitzler. Met enige strubbelingen gebeurde dit en inderdaad leerde ik een geweldige hoop betreffende 'katoentjes en galanterien' tot speelkaarten toe, die aan Chinezen geleverd werden voor hun toko's. Het ging heel vlot want ik sprak nog een mondje Maleis. Toen zag ik een advertentie voor makelaar in rijst en andere produkten met een fantastisch salaris en ovleveileerde. Ik werd opge roepen en in de wachtkamer trof ik een wat gezette, alleraardigste Chinees. Ik leerde dat Javarijst uitgevoerd en andere ingevoerd wordt, we praatten over China, Chinezen en Indonesiërs, de haven, enz. Hij ging het eerst naar binnen en geruime tijd later werd ik binnen geroepen. "U is aangenomen", zei de makelaar. Ik dacht: "dan moet ik hier niet zijn" en liet datduidelijk blijken. Het bleek dat de man met wie ik gesproken had de grootste Chinese rijsthandelaar was van Soerabaja en die had hem gezegd: die vent moet je hebben. Mijn leeftijd was geen bezwaar. Er kon een meerderjarigheid aangevraagd worden bij de GG op grond van het feit dat ik zo nodig was in dit bedrijf en capabel was. Er ging een brandbrief naar huis, met het gevolg dat vader enkele dagen later in Soerabaja arriveerde om me nadruk kelijk te verzekeren dat er niets van kon komen. Het makelaarsbedrijf was geen werk voor apen van mijn leeftijd, in het bijzonder niet waar het ging om de grote bedragen in de rijsthandel. Hij had zich georienteerd bij vooraanstaande handelslui in Semarang. De emancipatie van de jeugd was destijds nog niet zo ver voortgeschreden dat ik het njet met njet waagde te beantwoorden, maar de stemming waarin we afscheid namen was toch koeltjes - ik was geen kleine jongen meer. Korte tijd later lag er een briefje in mijn bus of ik wilde komen op het kantoor van de I.C.H.V. 'Rotterdam'. Het bleek dat er een stafpositie vrijkwam op de afdeling 'lijnwaden' en katoentjes van deze firma in Semarang. Een goed salaris met tantième. Zo kwam ikweerterug in Semarang. In Soerabaja had ik een djongos nodig, o.a. om eten van het pension te halen, de was te verzorgen met de wasman, schoenen te poetsen, etc. Sollicitant was een wat oudere man, die ettelijke jaren in de boei had gezeten wegens moord. Hij had ook een potig en door tastend uiterlijk, maar wilde werken voor weinig geld. Dewijl ik weinig at, zouden we het eten samen delen, dat hij bij het pension ging halen. Kort na onze samenwerking kreeg ik hevige diarrhee met braken, hetgeen verdacht veel leek op cholera. Ik lag op een matje op de grond en hij had het druk met verscho nen en het klaarmaken van obat serjawan. Ik werd beter, maar een tijdje later kreeg ik een heftige binnenoorontsteking, die begon met duizeligheid, en daarna hoge koorts zodat ik niet meer goed bij mijn positieven was. Ik kon hem nog net duidelijk maken Dr. Utermöhlen te roe pen. Later vertelde deze mij dat ik wel een heel bijzondere hulp had: hij wilde niet bij hem in de auto zitten maar liep er hard vóór vooruit en had blijkbaar een koortsige haast de geneesheer bij zijn zieke baas te brengen. Eenmaal is mijn moeder mijn garderobe komen inspecteren. Het bleek dat ik meer had dan waarmee ik begonnen was. Blijkbaar had mijn brave kameraad er voor gezorgd dat ik niets tekort kwam en het zekere steeds voor het onzekere genomen bij de wasbaas, die hem blijk baar niet veel had durven te weigeren. Toen al. (wordt vervolgd) Moesson beschikt over een complete logeeradressenlijst van± 1 50 guest houses, particuliere adressen, etc. Te bestellen door f 9,- overte maken op Postbanknr. 6685. Inlichtingen: tel. 070 - 354 55 00. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 20