De schoutswoning van Pasar Baru
Het portret van een jeugdige koningin
Wilhelmina in hermelijnen mantel met
sleep stond op een standaard in de
grote binnengalerij van de schoutswo
ning van Pasar Baru op Batavia.
Overdag viel het zonlicht over de horren
van de open ramen naar binnen en 's
avonds zag ik de koningin bij het ge
dempte licht van een zuchtende gas
lamp.
Tegen de linkermuur van die galerij
stond een altaar met de beeldjes van
Maria en Christus.
Verder een groot wit, plat bord met
zeven soorten bloemen en een glaasje
helder water.
De zoete geuren van melati, kenanga en
tjempaka overheersten. De laren en
penaten, de huisgeesten, werden niet
vergeten!
"Christus zal daar wel geen bezwaar
tegen hebben" vond mijn grootmoeder.
Op malam djumahad, donderdagaond,
werd op het altaar een pendupahan, een
aarden komfoortje met gloeiende houts
kool neergezet. Mijn grootmoeder
strooide er dan menjan, wierook, over
heen. Aan Christus, Maria èn de huis
geesten werd met geurige wolken eer
bewezen.
Op Koninginnedag, na de parade,kwa
men de strijdmakkers van opa Cress in
de binnengalerij van de schoutswoning
bijeen, de uniformjassen versierd met
koninklijke onderscheidingen. Onder
het drinken van oranjebitter herdachten
zij hun gesneuvelde kameraden op het
militaire ereveld van Peutjoet in Atjeh.
Koningin Wilhelmina had op haar stan
daard een eigen pendupahan. Van ach
ter de geurige, opstijgende wierook
wolken keek zij, de kroon op het hoofd,
toe.
Mijn grootmoeder, Catharina van Poel-
wijk, was licht getint en had donkere
ogen. Het ravenzwarte haar droeg zij in
een zware wrong, die bijeengehouden
werd door een lange, gouden sierspeld
met diamantjes.
Thuis liep ze op geborduurde slofjes in
een gebatikte sarong en kanten kebaja,
die aan de voorkant gesloten werd door
drie gouden speldjes, verbonden door
een kettinkje met fijne, gouden schakel-
tjes.
Mijn grootvader, schout Cress, had een
rond, kaalgeschoren hoofd, een door de
tropenzon geteisterde huid en een door
de gruwelijke Atjeh-oorlog getekend
gezicht.
Behalve mijn grootouders en ouders
woonden in het hoofdgebouw ook nog
drie veel jongere zusters van mijn moe
der, Betsy, Pauline en Lala (Laura)
In de reusachtige bijgebouwen hadden
hun broers Janus en Frans een kamer
en verder ook Robert Collet, de zoon van
een soldaat en zijn njai.
Papa Collet, een Fransman, die in de
Atjeh-oorlog onder mijn grootvader dien
de, had bij een schermutseling het leven
van mijn grootvader gered. Ten koste
van eigen leven.
Uit dankbaarheid had mijn grootvader
Robert in huis opgenomen.
Vóór de schoutswoning, die omringd
was door een enorm erf, stond een
vlaggestok. Op feestdagen werd het
rood-wit-blauw gehesen. Nooit zonder
oranje vaandel! Indische Nederlanders
zijn zeer koningsgezind.
De schoutswoning was gebouwd op
een verhoging van zo'n anderhalve me
ter. Aan de grote, open voorgalerij sloot
in het midden een breed terras aan met
links en rechts een gebogen stenen
trap, die leidde naar het uitgestrekte erf.
Dat de woning op een verhoging stond
had zijn reden. Tropische buien zijn
berucht. In de regentijd viel het hemel
water dagenlang bijna zonder ophouden
bij bakken neer.
Het terras met aan weerszijden de ge
bogen trappen maakte de indruk van
een breedgeschouderde reus, die het
wassende water tegenhield.
In hansop, zittend op een drijvende
pisangstam - mijn handen gebruikte ik
als roeispanen - voer ik om de schouts
woning heen tot ik uitgeput was.
Op Oudejaarsdag mocht ik mijn groot
moeder helpen bij het bakken van spek
koek. Laag op laag, licht en donker, elke
laag zo dun mogelijk. Dan kwam Louis
van Batten, leder jaar op Oudejaarsdag
kwam hij met een korf kakelende kippen.
Ik noemde hem bij zijn voornaam.
Louis had in de Atjeh-oorlog ook onder
mijn grootvader gediend. Toen blijkbaar
een echte branie, maar nu verbleekt tot
een kleurloos wezen. Zijn eens blonde
haar was kleurloos, zijn eens blanke
huid was kleurloos, zijn eens blauwe
ogen waren kleurloos. Alsof hij te lang
in het water had gelegen. "In jenever",
volgens oma.
Ik was altijd heel blij als hij kwam. Hij
vertelde kleurrijke verhalen over zijn
"landgoed Tjita Ajam". "De sawah van
zijn njai", alweer oma. Zijn njai, die hij in
zijn verhalen steevast "Chinese vrouw
met baard" noemde.
Ook zong hij, zwaaiend met de armen,
met iele stem en deed er vreemde
danspasjes bij.
"Simpel! Door de Atjeh-oorlog", zei
oma. Het woord "syndroom" was nog
onbekend.
Louis von Batten verdween elk jaar
middernacht, vierkante pot in de hand,
in de kruitdamp van donderende "moord-
slagen", begeleid door een verscheu
rende roffel van een "tamboer" van
100.000.
I n de droge tijd zat ik 's middags vaak op
één van de rotanstoelen met een glas
limonade op de voorgalerij.
De middag van de 26ste juni 1911,
mijn zesde verjaardag, zal ik nooit ver
geten.
Een ebro, tentwagen, reed het erf op en
stopte naast het terras. De passagier be
taalde de koetsier en stapte uit. En ter
wijl de ebro na tonggeklak van de koet
sier om de twee broodmagere paardjes
weer op gang te brengen wegreed,
betrad de passagier, wandelstok in de
rechterhand, zelfbewust de treden van
de trap.
Het was een slanke, bruine man in een
grijze broek, kort zwart jasje en zwarte
leren schoenen. Opvallend was het cilin
dervormige hoofddeksel. Zo één had ik
nog nooit gezien!
Mijn grootvader, de schout, liep hem
tegemoet en gaf hem een hand.
Die avond vertelde ik het mijn vader.
Hij wist meteen wie die bruine man met
het vreemde hoofddeksel was: "De
Radja (koning) van Bone. Een kwaad
heer! Een djahat! Hij heeft ons veel last
bezorgd. Daarom is hij verbannen."
Mijn vader vervolgde: "In 1905, het
jaar waarin jij geboren werd, is heel
Nederlands-Indië gepacificeerd. Neder
lands Indië is 55 maal zo groot als
Nederland! De gordel van smaragd reikt
van Schotland tot de Kaspische zee. In
1 905 is nog iets heel belangrijks ge
beurd. De Japanse vloot heeft bij Tsu
shima de Russische vloot verslagen.
Voor het eerst in de geschiedenis heeft
een Aziatische mogendheid een wes
terse verslagen. De Japanse oorlogs
schepen werden met olie gestookt.
Japan heeft geen druppel olie. Op Su
matra, Java en Borneo spuit de olie uit
de grond. Nederlands-lndië is weerloos!"
Ik begreep daar toen natuurlijk niet veel
van. Het verhaal dat mijn grootmoeder
deed, was duidelijker en zeer veront
rustend.
De Ramalan Djojobojo, de legende van
Djojobojo. Djojobojo, een vorst uit het
Kedirische land, had voorspeld dat de
gele mannen zouden komen. Zij zouden
blijven tot de djagung, de mais, rijp
was. Dan zouden de kerbo putih, de
witte buffels, pulang kandang.
De Nederlanders zouden dus naar
Nederland terugkeren.
ED BRUNSVELD
7