twee vissers op de brug. Ongelooflijk. Bij de buren om een vergrootglas vra gen en lenen voor een kwartiertje, dat mocht wel. Waterwel was. Hoort u noq van. Die ene visser was zijn vader. Alle machtig wie kon dat zo fotografisch fijn schilderen. Die andere leek wel zijn broer in Indië en die vrouw met kindje. Grote Goden dat leek wel zijn nicht en haar dochtertje. Alle mensen nog aan toe. Hij moest nodig dat vergrootglas terugbrengen en dan zijn broer zoeken. Het eerste gebeurde en hettweedewas niet te volbrengen. Hij ging maar naar bed. Aspirine hielp misschien wel. Voor het licht uitging nog even naar het schilderij kijken. Wat een schoonheid. Vingers over rivier, lijkt wel nat en koud. Huisje. Wat was dat groot, net of je onder het afdak stond. Was dat nu een kier of een deel van een deur. Raar! Aspirine was toch niet zo best. Gauw liggen. Een week na de begrafenis van drie familieleden tegelijk, kwam er wat rust. Het schilderij ging zich hoe langer hoe meer openstellen. Het leek wel een wereld voor hem te worden. Werd hij nu kleiner of dat schilderij groter? Griezelig maar mooi. Eindelijk ging nu de hele zaak wat rust krijgen. De moeilijkheid was dat hij het eetgeld niet bij elkaar kon krijgen en de verhuurster niet de huur kon geven. Zou hij dat schilderij verkopen? Dat nooit. Kijk, daar zwaaiden de figuurtjes weer naar hem. Hoe kon dat nu toch weer. Nu waren er drie vissers, verrek nog aan toe, het leek wel of zijn neef erop stond, maar die was met de trein naar Amsterdam. Dat kon toch niet waar zijn. Even vergrootglas lenen bij de buurman. Trap af, deur open. Agent van politie voor de deur. Bent u de heer 0. Ja. Dan heb ik een mededeling voor u. Ja, wat dan? Ik heb haast. Uw neef is overleden, ongeluk gebeurd, niet zijn schuld. Auto van gemeentereiniging was achteruit gereden en daar stond uw neef, chauffeur dacht dat alles vrij was achter. Wilt u contact opnemen metJawel, komt in orde. Voel me niet zo goed. Vlug naar boven. Ja, dat was zijn neef dus toch geweest, die visser! Goede God! Wat een ellende bracht dat schilderij. Wat had hij mis daan. Toch maar weer over het schilderij wrijven. Ach nu vergat hij alle zorgen. Wat een rust. Een natuur zo puur. Angsten en honger die van je afvielen. Het huis werd alsmaar groter. Er kwam nu een echte deur tevoorschijn. Nou ja een deur, iets dat erop leek. Je voelde de kier van de deur. Tjee, zou die nou echt opengaan? Opeens zag hij naast zijn nicht met dochtertje zijn schoonzus staan. Ontzet en stikkend van ademnood, zijn boord openrukkend, vond de hopita hem. Een meneer van politie met een boodschap. Jawel, mijn schoonzus is dood. Ik weet het al. Hospita en agent hielpen hem overeind. Schoonzus had na het laatste doodsbericht in een over spannen toestand er een eind aan ge maakt. Ze leek juist zo goed vooruit te gaan. Had het al over mooie reizen gehad, waar kon ze dat nu van doen? En dan ook mooie kleren. De begrafenis was achter de rug. Hij moest bij de notaris komen! Wat nu weer? Wat een pokkeboel. Dat schilderij was de schuld van die hele rotzooi. Notaris sprak en las voor: u als enig erfgenaameen bedrag op de bank van vijftienduizend gulden en kontant en inboedelenz. enz. Hij hoorde al niets meer. Hier is een cheque. Bedrag direkt opneembaar. Be lasting.... Dank u wel ik ga naar huis, daar stond de hospita: Hoe zit het met mijn centen? I k wacht nu al twee weken en dan heeft u nog een schuld aan elektra.... U weet wel. Ik weet alles. Eerst naar bed en dat schilderij vergeten. Vijf dagen later had hij de bovenste etage met zolder waarop hij huisde van de eigenaar gekocht. Meteen had hij haar de huur opgezegd. Dat kon hij zich veroorloven. Alles bij elkaar zo'n vijfen- eenhalf duizend. Er bleef genoeg over om een voorraad eten in te slaan en lekker drinken en dan toch maar weer eens op avontuur te gaan. Avonturen en zijn schilderij, zijn hele wereld. Geen gezanik over geld, gemopper over alles en nog wat. Hij kon zich nu eens de luxe permitteren om heerlijk weg te dromen. Te dromen van en naar zijn Schepper. Het schilderij had hij nu van de muur gehaald en op zijn schoot gezet en nu alles haarfijn bekijken. Een uur ging voorbij. Een paar uren werden het in doodse stilte. Opeens ging de deur van de pondok met wat moeite op een kier open. God nog aan toe. Hij kon er bijna zelf in stappen. Nog wat dieper buigen. De figuurtjes zwaaiden hem toe. Nee, het leek wel een vaarwel zwaaien! Wat bedoelden ze nu? Hè ja! De deur ging open, nog dieper buigen en hij stond binnen. Wat een reinheid, wat een mooi helder licht. Hij hoorde nog net hoe er op de deur geklopt werd en toen zweefde hij helemaal weg. De hospita kwam huilend binnen om te vragen of zij nog een week mocht blij ven. Ze zag alleen het schilderij op de grond liggen met een gat in het deur gedeelte van de hut. Net alsof iemand met geweld de deur geopend, liever gezegd ingetrapt had. Mijnheer was weg. Ze had de politie gewaarschuwd. Had niets opgeleverd. De politie had het nog wel gehad over een bijzonder fami liedrama. Hoe moest het nu verder met haar. De club had bij haar geïnformeerd en bij anderen. De buren van Opa en Oma en buren van hun getrouwde dochter, op (lees verder volgende pagina) 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 33