Dr. L. de Jong en
dhr. L. van Putten
"Wie kennis neemt van de collectie reacties door de jaren heen op het
geschiedwerk van De Jong wordt getroffen door de als regel positief-
bewonderende toon die het bijzonder in de pers domineert." (Dl. 14, XV)
"Maar op de algemene interpretatie die zijn verhaal draagt is hij nooit
teruggekomen en de enkele keren dat juist die ter discussie werd gesteld
heeft hij daar nauwelijks op gereageerd. Dit is in geen enkel opzicht
verwonderlijk; het verdient ook bepaald geen kritiek." (Dl. 14, XVIII)
"Over De Jongs werk kan alleen in superlatieven geschreven en gesproken
worden. Er zullen wel nauwelijks andere Nederlandse historici te noemen
zijn die zo'n enorme produktie hebben gehaald." (Dl. 14, 763)
"Het is zonder twijfel een stap vooruit dat de Staat der Nederlanden, bij
monde van zijn geschiedschrijver, officieel afstand neemt van zijn
koloniale verleden". (Dl. 14, 801)
Bovenstaande citaten zijn geplukt uit
het onlangs verschenen 1 109 bladzij
den tellende deel 1 4 van de geschied
schrijving "Het Koninkrijk der Neder
landen in de Tweede Wereldoorlog."
Dit deel geeft een "representatieve
keuze uit de talloze besprekingen en
recensies in de algemene en weten
schappelijke pers" van het complete
door dr. L. de Jong geschreven geschied
werk. Verder wordt in deel 14 een
samenvatting gegeven van de interne
discussies die De Jong heeft gevoerd
met de begeleidingsgroep en andere
deskundigen over zijn concept-manus
cripten. Deel 14 is samengesteld door
een redactiecommissie bestaande uit
prof. dr. E. H. Kossmann, voorzitter en
de hoogleraren dr. J. Th. M. Bank, mr.
dr.C. Fasseur,dr. A. F. Manning endr. I.
Schöfferalsmededrs. A. H. Paape,oud
directeur van het RIOD en dr. P. Romijn,
wetenschappelijk medewerker van het
RIOD.
Doel van deel 14 was en is om vooral
voor het nageslacht vastgelegd te heb
ben dat de door dr. L. de Jong ge
schreven voorgaande 1 3 delen kritische
reacties hebben opgeleverd en die
moeten (toekomstige) lezers van het
geschiedwerk doen beseffen dat er ook
een andere kijk op de geschiedenis dan
die van dr. De Jong mogelijk is. De
samenstellers van deel 1 4 voegen daar
echter direkt aan toe dat alle kritiek niet
kan (en mag) wegnemen dat dr. De
Jong iets groots heeft verricht dat nie
mand hem zal kunnen nadoen. De eerste
drie van de hierboven gebruikte citaten
getuigen daarvan. En al telt deel 14
meer dan duizend bladzijden, aldus de
samenstellers, de instemming met en
de bewondering voor dr. De Jong is vele
malen groter. Ofwel: de kritiek mag
eigenlijk geen naam hebben, al is die
dan voor een deel geboekstaafd in deel
1 4. En daarmee is de definitieve zegen
gegeven aan Dr. L.deJongenzijn.inde
opdracht van de regering geschreven,
boeken.
Het vierde hierboven gebruikte citaat
komt uit een bespreking van (het In
dische) deel 1 1A van de rijksgeschied-
schrijving door een student Geschiede
nis in het Amsterdamse historische
tijdschrift "Skript". Omdat die jongen
nog veel moet leren alvorens zich docto
randus te mogen noemen, zullen we
hem verder links laten liggen en kijken
naar hetgeen in deel 1 4 nog meer is
geschreven over deel 1 1A, het deel
waarover door het Comité Geschied
kundig Eerherstel Nederlands-lndië
een proces is gevoerd vanwege de
eenzijdige, negatieve en grievende
beschrijving van de vooroorlogse
Indische samenleving.
"Het is overigens in dit verband wel
licht van belang op te merken dat
verreweg de levendigste protesten
waarmee De Jong werd geconfronteerd,
zich richtten tegen zijn uiterst kritische
beschrijving van het kolonialisme en
van de naoorlogse dekolonisatie. Geen
van de bezwaren tegen elementen uit
de bezettingsgeschiedenis in engere
zin kreeg een zo fundamenteel karak
ter als de in principiële termen vervatte
aanval op De Jongs voorstelling van
zaken over onderwerpen die buiten
het eigenlijke object van zijn werk -
namelijk de oorlog zelf - lagen. "Aldus
de samenstellers van deel 14 op blad
zijde XXI.
Hoe dan zijn die "levendigste protesten"
voor wat deel 11A betreft in deel 14
opgenomen? Kijken we eerst naar het
hoofdstuk "Reacties van Indische Ne
derlanders" (8 bladzijden) dan is de
conclusie dat hun "levendig protest" is
teruggebracht tot een onsamenhangen
de reeks citaten uit recensies, commen
taren en vonnissen die de lezer moet
doen geloven dat er ook bij hen hoofd
zakelijk een diepe bewondering voor dr.
De Jong bestaat en dat voor zover er
onder hen critici zijn dat die dan behoren
tot de oud-kolonialen die alleen maar
willen weten van tempo doeloe. Lezers
van deel 1 4 die iets willen weten van
het Comité Geschiedkundig Eerherstel
Nederlands-lndië zullen dan ook van
die 8 bladzijden niets wijzer worden,
integendeel. En dat zegt meer van de
samenstellers van deel 1 4 dan van het
comité.
Het belang van het boek over het proces
is hiermee alleen maar groter geworden.
Aan dit boek, dat komend najaar moet
uitkomen, wordt op dit moment hard
gewerkt door het comité.
Waar de lezers van deel 14 wél wijzer
van worden, is van de discussies van De
Jong met zijn adviseurs over het con
cept van deel 1 1A. Dat deze discussies
in deel 14 zijn opgenomen is natuurlijk
een goede zaak maar ook opmerkelijk
omdat in het proces van het comité
tegen de Staat over deel 1 1A door de
Staat voortd urend werd betoogd dat die
discussies zeer geheim waren.
Welnu, uit deel 14 blijkt dan ook dat
deel 11A op punten eigenlijk nog mee
valt. Dr. L. de Jong had het nog bonter
willen maken, bijvoorbeeld door te zeg
gen dat de gevangen genomen nationa
listische leiders "evenmin vergeten
werden als de Nederlandse illegale
werkers die in de jaren '40- '45 door de
SD opgepakt werden en naar Duitse
gevangenissen of concentratiekam
pen getransporteerd waren." (Dl. 14,
742). Bezwaren van meelezers en
adviseurs brachten De Jong ertoe om
deze vergelijking van Indië met de Nazi's
te laten vervallen, maar heel veel andere
punten van kritiek heeft hij naast zich
neer gelegd en dat bracht o.a. drs. R. C.
Kwantes, een van zijn (Indische) advi
seurs, tot de verzuchting: "Enerzijds
geeft het voldoening iets te kunnen
bijdragen tot de verbetering van de
kwaliteit van de tekst. Anderzijds
word ik geplaagd door het feit, dat de
commentaren slechts leiden tot mar
ginale aanpassingen, afzwakkingen of
correcties. Vertogen die het wezen
van de tekst raken en de structuur
daarvan, hebben geen uitwerking.
Zodat ik uiteindelijk - althans wat
mijzelf betreft - een stukje mede
verantwoordelijkheid draag voor een
boek, waartegen ik qua structuur en
grondtoon ernstige bezwaren heb. "Dl.
14, 729).
6