POIKRIE'S
PEBIKELEN
Witkop-gazellen
Voor Boenkie was tweede paasdag een
dag uit duizenden. Niet alleen omdat die
dag toevallig op I april viel, maar vooral
omdat op die dag in een nabij gelegen dorp
een kudde zeldzame witkop-gazellen zou
worden gepresenteerd. In de krant had
uitvoerig gestaan, hoe men die unieke
dieren ergens in de buurt van de
Kilimanjaro, of nog wat verder, had op
gespoord.
Met veel moeite en nog meer steek
penningen had men een paar vriendelijke
Afrikanen zo ver gekregen, dat de gazellen
op de boot naar Holland werden gezet.
Boenkie had dat bericht drie keer met
rode konen van opwinding gelezen. Als
oud-hertenjager overgestapt op het meer
diervriendelijke fotograferen en filmen, zag
hij er een prachtige mogelijkheid in om een
geweldige documentaire te creëren.
Daarom toog hij op tweede paasmiddag
met dochter Anneloes naar het terrein bij
het dorp waar de kudde Witkop-gazellen
aan den volke zou worden getoond. Bij de
omheining aangekomen wist hij na enig
worstelen een plaatsje vooraan te vero
veren. Het wemelde er van de nieuwsgie
rigen, maar Boengkic ging meteen aan de
slag met het vuurgereed maken van zijn
lichtgewicht camcorder en van grote pij
pen voorziene fotocamera. Hij zei Anneloes
dat zij zich even gedeisd moest houden,
want hij wilde ook nog een paar goeie
achtergronden uitzoeken voor zijn opna
men, maar Anneloes reageerde daar nau
welijks op. Dat kwam doordat zij haar
gedachten had laten afdwalen naar het
paaseieren zoeken dat zij diezelfde dag in
alle vroegte aan de hand van haar vader
had bedreven.
Dat was een geweldig evenementgeweest.
Met honderden andere kinderen had zij
naar die gekleurde dingen gezocht. Het
was niet moeilijk geweest, want in het
afgezette vak voor een tot vier-jarigen kon
je de eieren al van een kilometer afstand
zien liggen. De een na de ander had
Anneloes opgeraapt en in het zakje gede
poneerd dat pa bij zich had. Wat haar toen
wel heel erg had beziggehouden, was de
vraag, hoe de paashaas die duizenden eieren
had gekleurd, naar de plaats van bestem
ming gebracht en ze ook nog verstopt of
gewoon neergelegd. Anneloes bleef daar
over prakkezeren, maar kwam er niet uit.
Daarom trok zij een paar keren aan Bo-
engkie's broekspijp en vroeg het hem.
Boengkie was net klaar met het instellen
van zijn electronische apparaten en zoeken
naar achtergronden, dus overviel hem haar
vraag. Even was hij met stomheid geslagen,
maar gelukkig viel hem het verhaal te
binnen, dat zijn vader hem vroeger had
verteld toen zij in de dierentuin van
Soerabaja naar een paar olifanten hadden
staan kijken.
Boenkie schraapte zijn keel en begon
"Moet je horen, Anneloes. Eens, heel lang
geleden, liep een dwerghertje door een
groot, donker bos. Bij ons werd het een
kantjil genoemd, maar dat doet niets ter
zake. Dat dwerghertje nu, stapte per on
geluk in een grote, door stropers gegraven
valkuil voor olifanten. Toen hij eindelijk
bekomen was van de smak, hoorde hij
ineens een luid getrompetter. Opkijkend
zag hij een dikke olifant op de rand van de
kuil staan. De lobbes keek een beetje vuil
en zei smalend: "wat ziet mijn oog, een
dwerghertje? Liep je soms te dromen, of
beginnen je ogen misschien achteruit te
gaan."
Het dwerghertje slikte een keer. Hij wilde
de olifant eigenlijk iets over zijn eigen
kippigheid vertellen, maar hield zich in en
haalde zijn frêle schoudertjes op. "Ach",
zei hij toen onverschillig, "ik dacht bij
mezelf, ga maar alvast in die kuil zitten,
want als straks de hemel naar beneden
komt zeilen en op de aarde ploft, zit ik in
ieder geval veilig. Vervolgens wandelde hij
rustig naar een hoekje en zette zich op zijn
gemak neer.
Even was het stil, maar toen begon die
olifant weer. Hij snoof een keer door zijn
lange slurf en vroeg toen of het waar was
wat het dwerghertje vertelde. Deze knikte
bedaard: "Geen dier heeft mij ooit horen
liegen. Bovendien heeft het in de krant
gestaan, maar blijf jij maar mooi boven, dan
kun je het straks zelf voelen". Dat deed de
olifant pas goed beseffen hou kwesbaar hij
daar boven stond. Hij keek een keer naar
de hemel, loerde naar de grond en zag
zichzelf al als een enorme olifanten-
pannekoek ertussen liggen. De rillingen
liepen hem over het dikke lijf.
Na een lichte aarzeling zette hij zijn trots
opzij en boog zijn grote kop. Hij bood het
dwerghertje zijn verontschuldigingen aan
voor zijn onhebbelijke opmerkingen en
vroeg hem beleefd, of hij een plaatsje voor
hem wilde inruimen in de valkuil. Het
dwerghertje bleek niet zo hardvochtig. Hij
schatte even het formaat van de kuil en de
'«r?*
omvang van de olifant en stemde toe.
"Maar", zei hij waarschuwend, "doe
voorzichtig en maak niet zoveel herrie,
want anders horen alle dieren van het bos
het en dan wordt de kuil te klein". De
olifant knikte opgelucht en liet zich in de
kuil glijden.
Nadat de stofwolken waren opgetrokken
en ze een half uur hadden gewacht, werd
de olifant een beetje ongeduldig. Hij voelde
zich veilig, maar stond in de kuil zo krap,
dat hij het dwerghertje vroeg hoe lang het
nog duurde eer de hemel naar beneden
kwam. Het dwerghertje zei, dat hij het ook
niet precies wist, maar wel wilde kijken
hoe de zaken er voor stonden. Als de
olifant hem nou optilde en boven op zijn
kop zette, was het zo gepiept. Per slot van
rekening was hij degene met de scherpe
ogen. De olifant talmde niet. Hij pakte het
dwerghertje met zijn slurf op en zette hem
boven op zijn kop."
Boengkie hield even op om te kijken of de
kudde Witkop-gazellen er al aan kwam.
Die was nog in geen velden of wegen te
zien. Anneloes trok ongeduldig aan zijn
broekspijp en vroeg: "En toen?" Boenkie
hervatte zijn verhaal:
"Nou, toen stapte het dwerghertje van de
kop op de rand van de valkuil en trippelde
doodgemoedereerd weg. Hij draaide zich
nog wel een keertje om en zei een beetje
hatelijk: "Als je straks weg wilt, ga je maar.
Je hoeft niet te wachten tot ik terug ben".
En zo ontsnapte het slimme dwerghertje
uit de valkuil.
Als je nou nagaat Anneloes, dat de paashaas
net zo slim is als het dwerghertje, hoefje
je niet af te vragen hoe hij het allemaal doet
met die duizenden paaseieren. Dat is voor
hem geen probleem, daar draait hij zijn
poot niet voor om".
Anneloes stak verheugd haar duim in de
mond. Ze was voorgoed van haar
(lees verder volgende pagina)
24