',h',
/V
vrV-C
ti
,v-
rijpe soort, de katjangbroel is weinig ren
dabel omdat de peulen maar een zaad
bevatten; daarentegen stelt ze weinig ei
sen aan de bodem en zelfs op zware klei
grond kan ze groeien. De peulen zitten
minder diep en zijn eenvoudig te oogsten.
Voordat het blad verdort wordt geoogst.
De bladeren worden als veevoer gebruikt.
Bij het oogsten wordt de penwortel (een
verdikte lange hoofdwortel net als de
peen) afgesneden. Daarna de plant met
peulen eraan uit de grond getrokken. De
peulen worden een paar dagen in de zon
gedroogd zodat het watergehalte daalt van
40% tot 10%. Bij onvoldoende droging kan
een schimmelgroei optreden die giftig is
(aflatoxine). Daarna wordt het aanhan
gend zand eruitgezeefd. De peulen wor
den op een hoop gegooid en met 'n stuk
hout gedorst.
Vroeger, bijv. in Cheribon, werden de
peulen gepeld door ze tussen de kiezen te
kraken en vervolgens in een mand die op
de schoot geplaatst was geworpen. Daarna
worden de zaadschilletjes verwijderd
door "wannen". Wannen zijn manden die
gebruikt worden om granen te reinigen
van stof en kaf.
In fabrieken en in kleine bedrijfjes, soms
door de boer (tani) zelf, worden de Pinda's
tot olie verwerkt. Voor de bereiding van
olie worden de zaden tot meel gestampt.
Een van bamboe gemaakte kegelvormige
mand wordt gevuld met meel en deze
wordt op een metalen pot met kokend
water gestoomd. Het gestoomde meel
wordt in een primitieve pers uitgeperst.
Het vet wordt met een oplosmiddel
"hexaan"geextraheerd. Extraheren is een
stofuiteen mengsel afscheiden metbehulp
van een vloeibaar oplosmiddel. Hexaan is
koolwaterstof met zes koolstofatomen.
Na zuivering is de olie smaakloos en
voortreffelijk voor keukengebruik. De
slaolie die men in Nederland gebruikt
komt voornamelijk van pinda's uit Afrika
en is door moderne fabrieken gefabri
ceerd. Senegal is een belangrijk produk-
tieland.
De perskoek (katjang bungkil) wordt ge
bruikt als meststof en als krachtvoer voor
vee. In primitieve bedrijfjes bevat de
perskoek nog veel olie. In West Java wordt
ze gebruikt voor de bereiding van "ont-
jom". Ontjom is net zoiets als tempé, wat
gemaakt is van sojabonen. De perskoek
(katjang bungkil) wordt bestrooid met
sporen van "monilia sitophila (soort
schimmel). Men gebruikt wat ontjam van
de vorige keer waar de schimmel al sporen
heeft gevormd. Deze bestrooide bungkil
wordt enige dagen in het donker gezet; er
heeft zich een fluweelachtige rose laag
gevormd. De schimmel is geheel door-
woekerd. Nadat deze koek in stukken is
gesneden is ze gereed voor de verkoop.
Men kan de ontjam bakken, koken of
poffen. Het is een lekkernij. In Midden Java
gebruikt men een andere schimmel, de
rhizopus orijzae en ze wordt op dezelfde
wijze gemaakt.
In India maakt men melk door een papje te
maken van in water gekookte pinda's, dat
daarna gefiltreerd wordt. Gedroogde
peulen worden met zout water gekookt
en als katjang reboes gegeten. Pinda's die
geroosterd zijn heten katjang goreng.
Pinda's worden gebruikt in allerlei koekjes,
gebak, chocolade en pindakaas. In de
Indonesische keuken worden pinda's ge
bruikt voor o.a. petjil, gado gado, seroen
deng, rempèjek, enz.
Pinda's zijn geen noten, al spreekt men wel
van olienoten, maar het zijn peulvruchten.
De éénjarige plant heeft een hoogte van 15
tot 60 centimeter. Zodra de plant boven
de grond is, vertakt ze zich uit de oksels
van de kiembladen. Er zijn soorten die
rechtop en anderen die bijna liggend
groeien.
De evengeveerde bladeren, twee paar, zijn
omgekeerd eirond.
Aan het begin van de bladsteel een lang
puntig steunblaadje dat gedeeltelijk
vergroeid is met de bladsteel. In de blad
oksels van de onderste bladeren zit het
kortgesteelde (het korte steeltje is eigen
lijk de kelkbuis) kleine onopvallende gele
bloempje. De bloemkroon bestaat uit vijf
kroonbladen. De beide ondersten vormen
de "kiel"; het is een schuitje waarin ver
borgen de tien meeldraden en de stamper.
De tien meeldraden waarvan de helm
draden allemaal vergroeid zijn (een-
broederig) vormen samen een gesloten
kokertje. Of tweebroederig wanneer er
negen vergroeid zijn en er een vrijstaat.
Aan weerszijden van de "kiel" twee
bloemblaadjes "vleugels" genoemd. Het
vijfde kroonblad heet de "vlag"). Zie te
kening!
Na één dag knikt de kelkbuis en is de bloem
bevrucht (zelfbestuiving). Het kelkbuisje
ontwikkelt zich tot een steeltje met aan
het eind daarvan het jonge vruchtje. Het
steeltje kan wel twintig centimeter lang
worden en dringt vijf centimeter de
grond in. Dit verschijnsel heet "geo-
carpie". Bereikt het steeltje de grond niet
dan verdort het.
De peul of jonge vrucht ontwikkelt zich
ondergronds in horizontale ligging en
neemt vocht uit de grond op. Ze groeit uit
tot 'n netvormige, houtige, drie tot vijf
centimeter lange gegroefde gele peul;
daarin zitten de ovaalvormige zaden (pin
da's). De zaden zijn omgeven door hele
dunne, witte, bruine of rode schilletjes.
Binnenshuis is de pinda hier goed te kwe
ken. Vanzelfsprekend van ongebrande
verse zaden.
NETTY SELDER
i V
f'
(V
T*