CC/p\ Je bent tiener en groeit op in Indonesië temidden van Indojiesiërs en een handjevol Europeanen, de "die-hards"die zeggen: "Ze moeten mij eruit schoppen!" Door het werk van je vader (scheepvaart) ontmoet je ook regelmatig leden van de Europese bemanning. Je bent dus jong (en je had nog niets te willen) maar je kijkt... en vergelijkt. En binnen in je begint het heen-en-weer trekken tussen oost en west, het "ik-hoor-hier-maar-ook- daar "gevoel. Zo verging het mij tenminste en met mij vele anderen. Neem Joyce nu. Trouwde op haar negentiende met een Belg die veel ouder is. Op mijn vraag waarom, zegt ze: "Nou ja, dat is Europees en toch niet Nederlands." Dit antwoord is mij te vaag en in de gesprekken die volgen gaan wij er dieper op in. Heeft dat nadrukkelijke "niet- Nederlands" iets te maken met een restje collectieve wrok? Misschien. Maar in de ogen van de Aziaat is Belgisch net zo goed blank en dus komt ze door dit huwelijk ongewild toch verder te staan van dat andere stuk in haar. Ze valt nu onder de categorie buitenlanders. Ze doet haar best zich aan te passen aan andere normen, gewoontes, omgangsvormen. Maar voelt erg goed aan dat deze haar nooit helemaal eigen zullen worden. Haar jeugd en haar onervarenheid verte deren velen. Maar degene van wie ze be scherming en begrip verwachtte, namelijk van haar man, blijkt haar dit niet te kunnen geven, sterker nog, op een keer zei hij: "Joyce, je bent negentien volgens de ka lender, geestelijk loop je niet veel achter." Ze voelt ook dat ze hem soms in be scherming moet nemen tegen anderen en tegen zichzelf. Want hij begint steeds meer te drinken. Iets wat ze van thuis uit abso luut niet kent en waar ze in het begin geen raad mee weet. Ze vlucht zoals ze dat zelf noemt in haar Indische stukje, zwijgen. Maar wel met iets van: "Mij krijg je niet klein." En op dat Indische stukje loopt hij soms stuk. "Joyce, ik zit je al een tijdje te bestuderen en ik zou er van alles voor over willen hebben als ik er achter kon komen wat er in dat hoofdje van jou omgaat." "Doe je best daar dan maar voor," denkt ze strijdlustig. "Ik lees," zegt ze. Door al onze gesprekken wordt ikzelf ook gedwongen dieper over dingen na te denken. Op de middelbare school groeide ik op temidden van een zeer gemêleerd gezelschap qua ras en geloof, wat erg boeiend is. Ik heb me meer dan eens aangetrokken gevoeld tot een Indone sische jongen. En niet het feit dat ze Isla miet waren schrok mij af, maar wel dat ze meer dan één vrouw mogen hebben. Ik kwam überhaupt in opstand tegen de rol van de vrouw daar. Om jaren later, zelf getrouwd met ook een Europeaan, te ontdekken dat in het Europa van de begin-zestiger jaren die rol (nog) niet veel anders is. In elk geval in Duitsland, waar we eerst zijn gaan wonen. De rol van huisvrouw is me nu niet direct op het lijf geschreven en de buurvrouwen vinden het verrukkelijk mij van alles te leren. Maar degenen die zich wat al te zeer verbazen over het feit dat ik vloeiend een paar talen spreek ("Sie kommt ja von ganz da unten in Asien-lees: bush-bush") botsen tegen mijn Indisch stukje op. En het gekke is dat dit stukje steeds groter wordt. Oh, wat heb ik toen vaak aan Joyce gedacht. Ik kan best aarden in Duitsland, maar ik ben weer de buitenstaander die zich aanpast en die beurtelings woedend en verdrietig ge dacht heeft: "Vraag ook eens aan MIJ waarom, of hoe wij sommige zaken aan pakken." Gezegd heb ik het te weinig. Terugkijkend na zoveel jaar zie ik mezelf onbewust steeds verder weggroeien van wat ik vind en vond dat bij mij, een Indisch meisje, hoorde. Zacht, rustig maar sterk. En hoe ook ik gehoopt en verwacht heb dat mijn man daar met respect mee om zou gaan. Hij kende tenslotte de Aziatische menta liteit een beetje omdat hij er jaren ge woond heeft. Verkeerd gedacht! Het is niet alleen onwil geweest. Ik heb het hem ook wel gemak kelijk gemaakt. Als ik eindelijk in opstand kom walg ik inwendig van de manier waarop ik dit doe, namelijk fel, te heftig, te "on"-lndisch dus in mijn ogen. En vooral hij en zijn familie hebben iets van: "Nou zeg, wie had dat van haar gedacht. Zie je wel, niet te vertrouwen. Jaren heeft ze zich anders voorgedaan." En het nare is dat zij in wezen ook nog een beetje gelijk hebben ook! Maar nog steeds weten zij te weinig waarom. Natuurlijk heb ik mij aan gepast, heb geleerd een huishouden vlotte runnen, maar als ik dat niet had gedaan had ik het niet overleefd. En de opmerkingen van: "Je kunt wel merken dat zij niet ge wend is haar handen te laten wapperen," werkten daar sterk aan mee. Dus zorgde ik er binnen de kortste keren voor dat hun broer niet omkwam van de honger in ongewassen en ongestreken kleren in een vervuild huis!! (Heb ik nou alle rampen genoemd?) Als mijn man na een ernstige ziekte in de W.A.O terechtkomt - waar ik tot dan nog nooit van gehoord heb - besluit ik mijn studie af te maken. Want in de verte doemt een beeld op van hand ophouden misschien in een land dat mij nog zo vreemd is. Inmiddels woonden wij in Ne derland. Inwendig word ik heen en weer getrokken tussen gevoelens van pijn dat ik mijn kind moet confronteren met een werkende moeder, al is dat in de eerste jaren nog op bescheiden schaal, maar toch een moeder die langzaamaan overbelast raakt. Bezoekjes aan Indische evenemen ten zoals Pasar Malams, reünies e.d. ko men niet meer aan bod. Soms komt een gevoel naar boven dat ik mijn kind toch ook stukjes uit de Indische cultuur mee wilgeven, hij hoeft van mij niet totaal westers op te groeien, met teveel westerse invloeden. Hij ervaart dit soms als lastig. "Wij wonen toch hier, in Ne derland." "Maar jij bent toch ook een stukje mij," antwoord ik. Hoezeer hij vooral door mij is gevormd ontdek ik steeds meer. Gelukkig, ja! Maar een mens wordt ook door zijn di recte omgeving gevormd. De kinderen van vrienden die in een hechte Indische ge meenschap opgegroeid zijn en daarnaast mijn kind. Ik vind dat hij een stukje van die warme geborgenheid van die gemeen schap gemist heeft. En dat vind ik erg jammer voor hem. In gezelschap valt hij op door zijn beleefdheid, goede omgangs vormen. Maar zijn vrienden vinden dat soms onnodig. En dan verbergt hij alles weer achter bravour. De trend van de laatste jaren om naar Indonesië te gaan deed de vraag bij me oprijzen: "Wie gaan er heen?" en: "Wat zoeken ze daar?" Je hebt natuurlijk de Indische groep waar ik iedereen toe reken die om de een of andere reden een band met Indonesië heeft. Die teruggaan om te kijken wat er van toen nog over is. Soms meer dan verwacht en steeds vaker is er niets meer van over. Is dat een grote desillusie? Het lijkt me dat je dan onverwacht voor een deur staat die is dichtgemetseld. Je moet wel een andere deur zoeken waar je 34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 34