OYER TIEN JAAR INDISCHE EN JOODSE SLACHTOFFERS O Tijdens de 15 augustus-herdenkingen is de grote zaal van het Haagse Congresgebouw altijd over vol. Wie om zich heen kijkt, ziet dan dat de gemiddelde leeftijd van de aanwezigen zeventig jaar is. Aanwezige "jongeren" zijn op de vingers van één hand te tellen. Betekent dat dat de jongeren geen belangstelling hebben? Ik zou het niet durven zeggen, maar wel besluipt mij de gedachte dat het weieens zo zou kunnen worden dat de herdenkingen over vijf of over tien jaar gehouden zullen kunnen worden in de kleinste zaal van het Congresgebouw. Tegen die tijd zal misschien gezegd worden dat een natuurlijk proces zich heeft voltrokken, maar het kan ook zijn dat dan geconstateerd wordt dat in het verleden te weinig is gedaan om jongeren bij de herdenkingen te betrekken. En daardoor kon de fakkel niet worden overgenomen. Dan liggen in Indonesië Erevelden te liggen en staat er in Den Haag een Indisch monument te staan. En ik dacht niet dat dat de bedoeling 1. In de Volkskrant van 27 juli jl. verscheen het artikel "Japanse Ereschulden" van Michel Korzee, docent bij de vakgroep politieke wetenschappen aan de Leidse universiteit. Korzee reageert daarin op een eerder in NRC-Handelsblad versche nen artikel van L.B. van der Kamp, rabbijn van de joodse gemeente in Amsterdam, waarin de Nederlandse regering harteloosheid en miskenning verweten werd jegens de legi tieme eisen van de slachtoffers van dejapanse kampen. Volgens de rabbijn hebben die slachtoffers recht op erkenning van hun leed doorjapan via een passende Wiedergutmachung, netzoals de joden die van Duitsland hebben gekregen. "Ik geloof dat eerwaarde Van der Kamp niet weet wat hij zegt" reageert Michel Korzee om verderop onder meer te zeggen: "In het bedrag dat de slachtoffers van Duitsers hebben ge kregen, werden via een puntenstelsel ook vermoorde fami lieleden verdisconteerd. In het bedrag dat slachtoffers van de japanners kregen, was dat niet het geval en er was ook minder aanleiding voor. Ook in andere opzichten was de behandeling van de gevangenen in de Jappenkampen (uitzonderingen daargelaten) veel beter dan de behandeling van joden in de Duitse kampen. 2. "Het geld voor het her en der plaatsen van stenen monumen ten ter herdenking van de tijdens de Tweede Wereldoorlog vermoorde joden zou beter kunnen worden besteed. Dat is althans de mening van de hoofdredacteur van Nieuw Israëlitisch Weekblad, M. Kopuit. In NRC Handelsblad van 3 augustus stelt hij dat het geld zinvoller kan worden uitgegeven aan één of meer leerstoelen voor joodse geschiedenis of het beschrijven van de geschiedenis van de joden in Nederland." Zo begon P.W. Klein, hoogleraar in de Algemene Geschiedenis aan de Leidse Universiteit zijn artikel "Genoeg aandacht voor joodse historie" in NRC-Handelsblad van 12 augustus jl. Professor Klein toont vervolgens aan dat de hoofdredacteur van het Nieuw Israëlitische Weekblad bepaald ten onrechte klaagt en hij besluit zijn artikel als volgt: "Ik durf bovendien wel te zeggen dat in vergelijking tot andere, in verscheidene opzichten vergelijkbare minderheids groeperingen in dit land zelfs onevenredig veel aandacht aan de geschiedenis der joden wordt besteed. Gezien de inbreng in de recente Nederlandse politieke, so ciale, economische en culturele geschiedenis van Indische Nederlanders, van Molukkers, van Surinamers, van zigeuners en van buitenlandse arbeiders uit Zuid(oost)-Europa en de Arabische wereld is in hun geval op geschiedkundig terrein werkelijk sprake van verwaarlozing. Naar mijn overtuiging is dat even schandelijk als schadelijk. Het is hoog tijd dat de studie van deze groeperingen niet alleen binnen de sociale weten schappen maar ook binnen de historische discipline eindelijk systematisch wordt aangevat. 3. Het televisieprogramma NOS-Laat besteedde op 15 augustus ook aandacht aan de gebeurtenissen in Den Haag op die dag. In de studio had presentator Charles Groenhuijsen twee dames te gast: één had de oorlog meegemaakt in Indië en was vijf jaar toen de oorlog afgelopen was, de andere dame had als Joods meisje gevangen gezeten in Duitsland. Zij was 24 toen zij werd bevrijd. "Wij konden ons verhaal niet kwijt" zei het meisje uit Indië en het meisje uit Duitsland verklaarde dat mensen uit Indië inderdaad op onbegrip stuitten en dat zij inderdaad recht hebben op een Japanse uitkering. 4. Waarom dit alles hierboven aangehaald? Alleen maar om op te kunnen merken dat de oorlog in Europa, de oorlog in Europa was en de oorlog in Azië, de oorlog in Azië. Indien iedereen bij zijn eigen oorlog blijft, is dat misschien wel het beste en kan voorkomen worden dat de Indische oorlog een bewijs van echtheid behoeft van Joodse oorlogsgetroffenen en dat geleer den gaan menen dat Indische mensen op de minderheidshoop gegooid moeten worden.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 9