POIRRIE'S
PERIKELEN
Dodenrit
Eén van de weinige overeenkomsten, die
bij de goedmoedige chauffeurs Dries en
Garong vielen te ontdekken, bestond uit
de niet te breken wil om het eigen voer
tuig met inhoud op de plaats van be
stemming te brengen. Voor de rest kon
den beiden wel van twee verschillende
planeten afkomstig zijn geweest. Tegen
over het melkblanke vel en de bekende
roodbruin gestoofde blote armen en
kop van Dries, stond de prachtige diep
zwarte teint van Garong, die echt zo
diep was, dat men hem heel in het begin
weieens Sneeuwwitje noemde, maar
daar vrij snel mee stopte omdat Garong
dan zo verschrikkelijk om zich heen be
gon te maaien dat de lol er meteen vanaf
was. Die heftige reaktie was ook oor
zaak waarom men van het daaropvol
gende Gareng (van Garing) overscha
kelde op het meer toepasselijke Garong.
Garong dus, genoot als beste drieton
ner-chauffeur van het bataljon allemach
tig veel aanzien. Waar andere collegae
moedeloos het hoofd lieten hangen, ver
trok Garong geen spier en ramde zijn
aan alle kanten gedeukte drietonner
overal doorheen, alleen bij het passagie
ren raakte iedereen in paniek wanneer
bekend raakte, dat Garong aan de beurt
was om de meute langs de steile en
bochtige bergweg naar de stad te bren
gen. Dat was niet zonder reden. Stel je
maar voor: Je zit vanwege financiële pro
blemen met z'n zessen in een betjak. De
piloot heeft teveel sagower ingenomen,
de remmen zijn kapot en de rit voert
van de Tangkoeban Prahoe naar
Bandoeng. Ongeveer in dezelfde
penibele situatie verkeerden de ongeluk-
kigen, die zich tegen beter weten in op
Garong's laadbak waagden om een dagje
te kunnen gaan stappen.
Al vanaf het inladen bleek, dat Garong
totaal geen notie had van de kommer en
kwel die hij veroorzaakte. Het deerde
hem niet wanneer reeds aanmerkelijk
meer dan het organiek toegestane laad-
gewicht aan kanonnenvlees op zijn laad
bak was gestouwd en de bladveren van
het voertuig in omgekeerde stand neer
hingen. Hooguit loerde hij een keer aan
dachtig onder de bak door, schopte een
paar keer keurend tegen de onbenullig
grote banden en klom dan fluitend in zijn
cabine. Op dat moment daalde een
doodse stilte op de samengepakte me
nigte neer. ledereen hield zijn adem in
en wachtte in angstige spanning op de
eerste dotten gas waarmee Garong zijn
motor op toeren bracht. Niemand ver
roerde ook maar een vin en zweeg stil,
totdat een licht gekraak verried dat
Garong het ding in zijn eerste versnelling
had gezet en na een vrolijk "Allemaal
klaar aan zijn gevreesde duikvlucht be
gon. Dan begon het kreunen en steunen,
want Garong zwoer bij het gaspedaal en
had een gloeiende hekel aan alles wat
maar met remmen te maken had. Zoals
een schoonspringer zijn aanloop neemt
om met een elegante zwieper het water
in te duiken, zo maakte Garong op het
eerste en enige rechte en lichtglooiende
stuk zijn aanloop om vervolgens in een
nachtmerrie van afgesneden bochten,
rondvliegende stenen en ijselijke doods
kreten op de stad af te stuiven. Soms
met een achterwiel wijd over een peil
loos diepe djoerang scherend, of met
een buitenspiegel rakelings langs een
steile bergwand scheurend, hield Garong
gas op de plank en bleef doof voor de
gillende smeekbeden en vervloekingen
die hem door het achterraampje en over
het dak van zijn cabine werden toe
geworpen. Vaak, als toevallig een aan
trekkelijke bibik-petjil een hoek om
kwam gewiegd, stak Garong een uitnodi
gende hand naar de schoonheid uit, hield
met de andere hand het voortrazende
voertuig op de weg en draaide zich tege
lijkertijd een halve slag om om zijn rade
loze passagiers voor de nadering van de
appetijtelijke juffrouw te waarschuwen.
Toch gebeurden er nooit ongelukken,
Garong bracht zijn lading altijd levend op
de plaats van bestemming. Natuurlijk
niet altijd onbeschadigd en meestal met
totaal verschroeide zenuwtoppen, maar
toch altijd nog vitaal genoeg om veel ple
zier aan het dagje uit te kunnen beleven.
Het was ook in die dagen, dat vele moe
ders, geliefden en andere relaties van de
jongens zich geschokt afvroegen hoe
heet het er daar in de bergen wel moest
toegaan. Het kon niet anders of de jon
gens moesten daar in een hel leven. Ze
hielden zich wel kranig, maar het was
toch duidelijk te zien, dat al die ellende
behoorlijk aan hen had gevreten. Weg
waren de onbevangen jongensgezichten,
weg de frisse bergblosjes en de stralende
blikken. Wat vooral de moeders en ge
liefden voor zich zagen wanneer zij binnen
<153011
omhelsafstand waren
gekomen, waren de doorgroefde gelaten
van afgetobde oude mannetjes. Alle lij
nen liepen naar beneden, de ogen waren
vaak bloeddoorlopen en bij sommige
stond het schuim nog op de lippen.
Vanzelfsprekend resulteerde deze droe
vige aanblik in een bijna onbegrensde
verwennerij, De jongens werden naar
hartelust geknuffeld en vertroeteld, een
vrouwenhart pleegt nou eenmaal in dui
zend stukken te breken wanneer het
voor- of onderwerp van adoratie in zo'n
verregaande staat van onttakeling voor
haar staat te wankelen. De jongens had
den daar vanzelfsprekend geen bezwaar
tegen Terecht natuurlijk, want wat zich
boven in de bergen afspeelde was beslist
geen peuleschil en het moeten door
staan van Garong's kamikazeduikvlucht
was best een flinke knuffelpartij waard.
In dat opzicht moest men Garong dus
eigenlijk een beetje dankbaar zijn. Men
beweert tenminste, dat deernis vaak aan
de basis ligt van datgene wat men soms
voor liefde wenst aan te zien en die
deernis was er nooit geweest wanneer
al die gezichten niet door al die overvlo
gen djoeranga en nog net niet geraakte
bergwanden zo uit hun oorspronkelijke
vormen waren gescheurd.
Op de terugweg ging het overigens veel
rustiger. Per slot van rekening had
Garong's drietonner al heel wat tonnen
Noordafrikaans woestijnzand opgesno
ven en was via Malakka naar Java komen
ploeteren, dus was het begrijpelijk, dat
hij op de terugweg als een slak tegen de
berghellingen op zwoegde. Garong liet
dat Siberisch. Hij hing dan lusteloos over
het stuur en stak nog geen vinger op
wanneer dezelfde of een andere bibik-
petjil hem tegemoet kwam gewiegd. Vol
gens zeggen kwam dat omdat hij in de
stad twee geliefden had, die allebei ver
schrikkelijk verliefd op hem waren, maar
waarvan de één een nog jaloerser kreng
was dan de ander. Te oordelen naar het
afgetobde gezicht dat Garong op de te
rugweg had, moet het daar in de stad
heel erg heet zijn toegegaan.
23