9wkicke
I^ededcuideU m ket
'JjetiJuedeMljo^
doosi *1o<m o-.cH. QeucjAew (3)
Koningin Juliana tekent de overeenkomst van de ronde
tafel-conferentie. (Foto uit Histo speciaal).
DE HOGERE KLASSEN VAN HET
VOORTGEZET ONDERWIJS
In de hogere klassen van het VO is ge
schiedenis (en staatsinrichting) geen ver
plicht schoolvak maar een keuzevak. De
bovenbouw van het VO wordt gevormd
door de 3e en 4e klas LBO, de 4e klas
MAVO, de 4e en 5e klas HAVO en de
5e en 6e klas VWO. De leeftijd van deze
leerlingen varieert dus van 14 tot 20
jaar. Naast de verplichte vakken Neder
lands en (meestal) Engels worden er vier
tot zes vakken gekozen om examen in te
doen.
Hoeveel leerlingen kiezen geschiedenis?
Op het LBO (de schoolsoort met het
grootste aantal leerlingen) is dat minder
dan 5 in het VWO (de kleinste
schoolsoort) rond de 50 MAVO en
HAVO zitten daar tussen in.
Het examenprogramma
Het geschiedenisonderwijs in de boven
bouw wordt bepaald door de examen
eisen van de overheid (fragment IOp
vallend in deze toch ook weer vrij alge
meen geformuleerde eisen is de grote
aandacht die opgeëist wordt voor de pe
riode vanaf 1917.
In 1979 werd bepaald dat alle kandidaten
Fragment I: Exameneisen (uit: Staatscourant 26-11-1970, geciteerd in L.G. Dalhuisen
e.a., Geschiedenis op school, deel I, Groningen 1982, pag. 411):
"De kandidaat dient:
a inzicht te hebben in de historische ontwikkeling gedurende de laatste halve eeuw
(In 1976 is bepaald dat hier bedoeld is het tijdvak vanaf 1917. TvdG), waarbij hij mede
blijk moet geven vertrouwd te zijn met de verwerking van historisch materiaal;
b kennis te hebben van de ontwikkelingen der staatsinstellingen van het Koninkrijk
der Nederlanden
c vertrouwd te zijn met een aantal uit de algemene en Nederlandse geschiedenis ge
kozen "speciale onderwerpen", waarbij verschillende aspecten van de geschiedenis
tot hun recht dienen te komen. Zulk een onderwerp mag, indien dit voor een juiste
behandeling noodzakelijk is, zich mede uitstrekken over het onder (a) genoemde tijd
vak."
Fragment 2: Eindexamenbesluit 1979 (samenvatting; zie voor de volledige tekst L.G.
Dalhuisen 1982, pag. 417):
Het eindexamen bestaat uit een:
- schoolonderzoek (SO);
- centraal schriftelijk examen (CSE).
Het SO wordt door de school opgesteld en afgenomen gedurende het laatste leer
jaar Het eindcijfer van zo'n SO wordt meestal bepaald met cijfers van diverse SO-
onderdelen, zoals rapportcijfers, schriftelijke en mondelinge tentamens en scripties/
werkstukken. Het CSE wordt door de overheid opgesteld en (op school) afgenomen
aan het eind van het laatste leerjaar. Het CSE-cijfer wordt bepaald door de vastge
stelde normen van het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling. Het uiteindelijke
eindcijfer van het totale eindexamen is het gemiddelde van het SO- en het CSE-cijfer.
Het CSE gaat over twee door de minister vastgestelde onderwerpen. Om de een of
twee jaar worden andere CSE-onderwerpen gekozen, bijvoorbeeld: de Verenigde
Staten in de periode 1917-1949; of: Europese integratie 1945-1990 (een van de onder
werpen in 1992).
10
vanaf 1980 moesten deelnemen aan het
centraal schriftelijke examen (CSE). Tot
dan bestond het examen geschiedenis
uitsluitend uit het schoolonderzoek (zie
fragment 2).
Het bovenbouwprogramma bevat drie
mogelijkheden waarbij leerlingen aan
dacht zouden kunnen besteden aan
Indische Nederlanders:
1bij de bestudering van CSE-onder
werpen. Wat betreft Indië waren 1988
en 1989 uitzonderlijk goede jaren omdat
toen "Nederland en Nederlands-lndië
1918-1949" een van de CSE-onderwer-
pen was. I]
(2) bij de bestudering van het tijdvak
vanaf 1917 (exameneis a);
(3) bij de bestudering van "speciale
onderwerpen" (exameneis c);
Indische Nederlanders in het
CSE
Voor de bovenbouw zijn er twee
soorten schoolboeken. Voor de vaste
onderdelen van het examen
programma (exameneisen a en b) zijn
er zo'n tien lijvige "bovenbouw-
boeken" te koop. Voor de wisse
lende CSE-onderwerpen brengen vijf
educatieve uitgeverijen jaarlijks elk
een nieuw boekje ("examenkatern")
op de markt. De jaarlijkse vaststelling
door de minister van de CSE-onder
werpen gaat namelijk gepaard met de
publikatie van een zeer uitgebreide
"stofomschrijving".
Wie in de stofomschrijving van het
CSE-onderwerp van 1988 en 1989
"Nederland en Nederlands-lndië
1918-1949" op zoek gaat naar
Indische Nederlanders, zal tot zijn ge
noegen het begrip "Indo-Europeaan"
tegenkomen. I] Maar wie de hele
stofomschrijving en de examen
opgaven bekijkt, zal zien dat de
schrijvers van de stofomschrijving en