HET WAS IN HET NAJAAR VAN 1939
....dat ik de benoeming aanvaardde tot arts aan het ziekenhuis van de Salatigazending in Blora, middeti-Java.
Dat jaar was ik afgestudeerdkorte tijd werkzaam geweest bij de KLM en getrouwd. Maar alle plamien werden
in de war gestuurd door het uitbreken van de oorlog en ik moest de zogenaamde burgerdienstplicht gaan vervul
len als waarnemer van dokter Bakker, huisarts in Gorredijk, die als officier van gezondheid onder de wapenen
was geroepen. Zelf was ik vrijgesteld van militaire dienst omdat twee van mijn broers als vaandrig en sergeant
die plicht hadden vervuld.
De secretaris van het zendings
genootschap zag kans het ministerie van
defensie te overtuigen van de noodzaak
mij te laten gaan en zo vertrokken wij
begin februari 1940 met de boottrein
naar Genua. Omstreeks middernacht re
den we de verduisterde stad Parijs bin
nen in onze pikdonkere stoomtrein.
Maar na een wat vermoeiende nacht, zit
tend doorgebracht in een volle tweede
klas coupé, reden we in fel zonlicht door
een prachtige Alpenpas Italië binnen.
Laat in de middag werd Genua bereikt
en konden we ons inschepen op de
Christiaan Huygens. Tijdens de treinreis
hadden we vriendschap gesloten met de
medereizigers in onze coupé en elkaar
verteld wat onze bestemming in de Oost
ging worden. Met dat groepje jonge
mensen vormden we een vaste eenheid
aan tafel en aan dek. Het waren Ton en
Riet Scheffelaar, het handschoentje Atie
Jongejan en de vrijgezellen Louis Abell
en Nico van der Zouwe. Ton heeft de
Japanse bezetting niet overleefd.
Al spoedig hadden we overal de ruimte
aan boord, want er brak een griepepide
mie uit die bijna de helft van de passa
giers te kooi deed kruipen.
Toen de scheepsarts zijn voorraad aspi
rine had opgebruikt, ging hij over op ki
nine dat de patiënten wel oorsuizingen
gaf maar niet genas. Abell lag enkele da
gen in miserabele staat in zijn hut totdat
ik wat aspirine kon bemachtigen, waarna
hij de volgende dag breedlachend aan ta
fel gulzig ging eten.
Het eiland Sabang met zijn weelderige
begroeiing bracht ons de eerste kennis
making met de Gordel van Smaragd en
we waren verrukt.
In Batavia werden we afgehaald door
een oude schoolvriend ds. Henk Kater,
die sinds kort als predikant in Batavia
was gevestigd. Zijn vrouw bracht ons op
de hoogte van het leven in die stad met
zijn vele eigenaardigheden. Zo was het
gewoonte dat de passagier het tarief be
paalde van de taxi. Daarvan reden er tal
rijke door de rustige straten van Batavia.
Naast de chauffeur placht de z.g. cornet
te zitten. Wat hij voor functie had was
niet duidelijk. Ging men gedrieën in de
taxi, dan moest de cornet uitstappen
wat hij met tegenzin deed na eerst met
de bestuurder te hebben afgesproken
waar ze elkaar terug zouden vinden. We
vonden het allemaal zeer vermakelijk.
Van Batavia ging de reis naar Bandoeng
waar de oudste broer van mijn vrouw
als mijningenieur was gevestigd in dienst
van het gouvernement.
We bleven een paar dagen bij Ir. Duyfjes
logeren en maakten met zijn vrouw en
kinderen een tocht naar de kraterwand
van de Tangkoeban Prahoe, voor ons
totoks een verbijsterende ervaring. We
gingen beseffen dat Java wellicht het
mooiste eiland van de wereld was, al
hadden we nog maar een klein deel ge
zien. Daarna reisden we per eendaagse,
de beroemde gekoelde trein, naar Solo,
vanwaar een soort lokaaltrein ons tot
dicht bij Poerwodadi bracht. Dat laatste
stuk reden we tegen zonsondergang
door een vrij kaal vlak land en ik kan me
nog herinneren dat we ons toen wat
neerslachtig gingen voelen.
Maar dat ging vlug over bij de hartelijke
ontvangst die ons in Poerwodadi te
beurt viel. Een menigte werkers was
daar verzameld, artsen en verpleegsters,
en er was een feestmaal aangericht.
Maar mijn vrouw Jet herinnert zich hoe
ze die avond geplaagd werd door de
muskieten, die mij in mijn lange tropen-
broek niet konden bereiken. Er heerste
daar veel malaria, maar niemand nam
profylactisch kinine in, iets wat ik nu niet
meer kan begrijpen. Men aanvaardde het
risico en de meesten kregen vroeg of
laat wel een koortsaanval, die dan direkt
werd behandeld.
De volgende dag reden we met de direc
teur van ons ziekenhuis dr. Dietzel in
een grote Amerikaanse auto naar Blora,
zestig kilometer oostwaarts van
Poerwodadi. Aan het stuur zat een van
de beide Javaanse chauffeurs die het zie
kenhuis rijk was, en die naar mij later
bleek, in het Blorase de reputatie had
den verbazend snelle rijders te zijn, zo
dat op de rit langs de poliklinieken heel
wat kippen het loodje legden.
In Blora wachtte ons weer een grote
Aan boord van de Christiaan Huygens.
De auteur doet sportief, terwijl de rest zeeziek toekijkt. Rechts: Atie Jongejan (I.) en vrouw Jet leren Maleis.
22