tent-resident gaat alle Duitse mannen ar resteren." Dat waren er precies twee in Blora, de zendeling Schwarz en een ze kere Von Mengden, die een melkbedrijf had schuin tegenover ons huis. Ik be greep niet waarom ik mee moest, tenzij het was om onze zendeling ten afscheid de hand te drukken. Het was een droeve vertoning om te zien hoe deze man, die geen vlieg kwaad zou doen, tussen twee politiemannen werd weggeleid. Het had iets van een wraakactie als vergelding voor de misdadige inval in het moeder land. Van het ziekenhuis Poerwodadi werd ook een duits arts Michaëlis geïnterneerd, ondanks het feit dat hij een Joodse moeder had. Voor die maatregel hadden we zo mogelijk nog minder bewondering. Maar het werk ging door en toen we het ongelofelijke nieuws van het bom bardement van Rotterdam en de daarop volgende capitulatie min of meer hadden verwerkt, was het goed dat mijn zware taak mij zo in beslag nam dat ik, behalve in de avond, geen tijd had veel te piekeren over wat zich in Europa afspeelde. De eerste dagen ging ik steeds met angst in het hart naar mijn werk, want hoe moest ik het klaren met de taal en met de vele tropische ziekten die ik nooit eerder had gezien, al had ik aan het eind van mijn studie wel een tropencursus in Leiden en Rotterdam gevolgd. Maar onze derde arts Liem was mij in die begintijd een grote steun. Als ik ergens niet uitkwam haalde ik hem er bij en met zijn medische oplei ding in Batavia waren de meeste ziekte beelden voor hem geen probleem. Hij leerde mij de lepra herkennen, een ziekte die mijn professor in de huid- en geslachtsziekten ook nooit gezien had, naar hij eerlijk op een college had ver teld. Zeker tachtig procent van de ziekten die wij te behandelen kregen waren tropi sche infectieziekten: malaria, framboesie, dysenterie, lepra, mijnworm en tropi sche zweren en daarnaast veel tubercu lose en kwaadaardige gezwellen. Bijna elke ochtend werd begonnen met een of meer operaties. Het ziekenhuis be schikte over de toen nog uitzonderlijke luxe van een airconditioned operatieka mer. Dr. Dietzel was de chirurg en voorlopig assisteerde ik bij de moeilijke operaties, maar zodra ik een bepaalde ingreep een aantal keren had gezien, moest ik die zelf gaan uitvoeren. Deze stoomcursus zou in Nederland ondenk baar zijn, maar er was geen keus en vaak zat ik de avond voor de operatie in de boeken te studeren om toch maar geen fouten te maken. Terugdenkend aan die tijd ben ik nu nog verbaasd over het feit dat het bijna steeds goed afliep. We opereerden blaasstenen bij jonge kinderen, een aan doening die op Java veel voorkwam en waarschijnlijk werd veroorzaakt door vitaminegebrek. Het was een dankbare ingreep, want de ondragelijke pijn bij het plassen was op slag verdwenen als we de steen, die vaak de omvang van een kleine tennisbal had, uit de blaas hadden verwij derd. We deden staaroperaties, keizer sneden, borstamputaties, kortom alle in grepen die noodzakelijk waren, ook al zagen we er tegen op. Jogja, jan. 1942. Met mijn dochtertje Els in de tuin van hotel Mataram. Na de operaties deed ik de ronde langs de zalen die mij waren toegewezen en daarna ging ik driemaal per week op toernee langs poliklinieken o.a. in Rem bang, Ngawen, Koendoeran en enkele kampongs waar een mantri de polikliniek beheerde en de te behandelen patiënten verzamelde. Er zaten soms meer dan vijftig te wachten, voor het merendeel lijders aan framboesie die een injectie Neo-salvarsan in de ader van hun arm kregen, waarop de afschuwelijke, op frambozen lijkende gele kleverige puis ten in enkele dagen als sneeuw voor de zon verdwenen. De ernstig zieken, vaak door ondervoeding uitgedroogde zuige lingen waarvan de moeder ziek was of overleden, namen we mee naar Blora waar ze in korte tijd opknapten. Als ik vroeg wat de baby te eten had gekregen nadat de moeder niet meer in staat was borstvoeding te geven, luidde het ant woord steevast: "Boeboer ndara!" Maar daarmee hielden ze de zuigeling geen maandlang in leven. Eenmaal nam ik een stakker mee die totaal uitgedroogd was en waarvan het mondje een zwart droog gat was. Ze hadden het baby'tje met kof fie in leven trachten te houden en het lukte niet met verdunde melk in ons zie kenhuis de toestand te verbeteren. Maar mijn vrouw had gelukkig overvloedig voeding voor onze baby die in maart 1941 was geboren. Dus werd het teveel aan moedermelk aan het koffiekind gege ven en van dat moment knapte hij zo op dat hij me na een week al toelachte. Het gebied waarover het werkterrein van ons ziekenhuis zich uitstrekte, had de grootte van de provincie Utrecht. Op een afstand van zestig kilometer oost lag het wat kleinere ziekenhuis van Bodjonegoro en een zelfde afstand west het grootste ziekenhuis van de Salatigazending in Poerwodadi. Teza men hadden de drie klinieken om streeks duizend bedden. Daarnaast waren er nog enige hulpklinieken met een Nederlandse verpleegster of een javaanse mantri-verpleger aan het hoofd. De oorlog met Japan heeft aan dit al les een einde gemaakt. Kort na Pearl Harbour werd ik opgeroepen en als officier van gezondheid geplaatst bij het rechter half van het zestiende ba taljon KNIL in Djogja. Mijn vrouw kwam na enkele weken bij mij met onze doohter van tien maanden en de tweede op komst. Die is in juli 1942 geboren, toen ik al vier maan den krijgsgevangene was. Van ons zie kenhuis was dr. Dietzel met de assis tent-resident en nog andere Neder landers door de Jap gefusilleerd uit woede over het feit dat de olie installaties in Tjepoe vernield waren. Onze trouwe bedienden Jem en Zacheüs waren met mijn vrouw meegekomen en ze hebben haar nog lang bijgestaan, al had ze geen geld meer om hen te beta len. In februari trok ons bataljon in de richting Bandoeng en moest ik afscheid nemen van mijn gezin dat ik pas in de cember 1945 in Palembang terug zag. Vanuit Pakan Baroe was ik daarheen in oktober gevlogen en aangesteld tot hoofd van het ziekenhuis Charitas. Mijn vrouw en kinderen kwamen uit kamp 6, Ambarawa en werden daarna uit Semarang naar Palembang overgevlogen. En zo keerden wij na zes jaar Indië in april 1946 per Klipfontein terug naar het vaderland, berooid maar levend en vast besloten onder betere omstandigheden het geliefde Indonesië beter te leren kennen. Zo is het ook gegaan: van 1950 tot 1957 werd ik door de KLM naar het nieuwe Djakarta gestuurd als hoofd van de geneeskundige dienst van de Garuda Indonesian Airways. We hebben er met ons gezin dat inmid dels drie kinderen telde, zeven heerlijke jaren doorgebracht. W.C. BURGER 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 26