men vrolijk in het rond. Ik moest voor zichtig met de gajong te werk gaan om te voorkomen hen niet mee te schep pen. Adoeh, bijna had ik er één in de gajong. Gekke goudvis, dacht ik geër gerd, waarom zwem je in vredesnaam niet een andere kant op. Toen ik in de keuken kwam was men al bezig thee en koffie te zetten. Het was een hele ruime keuken met tegen de muur een etenshoekje van Japara hout snijwerk. Het koken ging op anglo's van ijzer en aardewerk. Tevens waren er drie met cement overtrokken hokjes waar op brandhout gekookt werd. Af en toe blies het hulpje door een ijzeren pijp, opdat het vuur niet doofde. Als ik telkens in zo'n pijp moest blazen had ik na het koken beslist een longaandoening. Ik liep naar Siti toe, die onder het brand hout met een grote vork zat te prikken. Ze had een paar oebi's in de as gelegd en keek of ze al gaar waren. "Lekker bij de thee", zei ik en hielp haar om even eens door de as te woelen. De gepofte oebi's smaakten overheerlijk. Dat is nou weer eens wat anders dan je gewoonlijk voorgezet kreeg. Siti's moeder vertelde dat wij voor het avondeten gebakken goerami's kregen met sambel en lalap (rauwe groenten). 0, heerlijk! Siti's vader en broer stonden beiden in de vijver om een paar van die goerami's te vangen. Het waren hele grote, zag ik. Zo te zien was hier alles groot van for maat. Dampende rijst werd in een grote ba- koel gedaan die bekleed was met pisangbladeren. De sambel was gemaakt in een enorme tjobek en de lalap keurig opgemaakt op een kleine tampah. Een fantastische maaltijd vond ik het. Nog nooit had ik zo heerlijk gegeten. De sambel was knap pedis. Ik dacht dat mijn hele mond in brand stond. Nou ja, dat had je er wel voor over. De volgende morgen was ik reeds vroeg op. Nam gauw een bad en begaf mij naar de keuken. Ik vond het er heel gezellig. ledereen was druk in de weer het ont bijt klaar te maken. De moeder van Siti had de thee en koffie gereed met ketan, oebi en vele andere koekjes. Siti en ik waren juist bezig met eten toen ik buiten een heel spektakel hoorde. Ik kon de verleiding niet weerstaan even een kijkje te nemen. Eenden, kippen, ganzen, kal koenen, geiten en ik weet niet wat nog meer maakten een heidens kabaal. Ze kregen al heel vroeg hun voer. Daarna mogen ze rondlopen. De geiten, paarden en koeien werden naar een groot veld gebracht, terwijl de karbouwen de sawahs zouden ploegen. Dat moest ik zien en ging ook mee naar de sawahs. Van enthousiasme gleed ik bijna de sawahs in. Een eind verderop waren ze bezig met oogsten en de padi naar de schuur te brengen waar een ouderwetse machine stond die de gabah tot rijst pelde. In een hoekje van de schuur stonden ook de gewone houten blokken vijzels met de lange stampers. Ik probeerde wat gabah in de houten vijzels te stampen, maar het ging mij zo slecht af dat ik ermee op hield. De moeder van Siti kwam ons halen. Ze vond dat wij niet genoeg hadden gege ten. Dus zat ik weer een oebi te ver orberen. Ik zou thuis in ieder geval niet op de weegschaal gaan staan, want ik was er zeker van dat ik in gewicht was aangekomen. Na het ontbijt ging ik met Siti het terrein verkennen. Liep bij de families de huizen binnen waar we heel gastvrij werden ontvangen. Ik vond het enig dat zij nog die ouder wetse meubels hadden. De gordijnen hingen aan koperen ringen. Palmen stonden in Chinese porceleinen potten op de veranda, terwijl in de huiskamer de planten in glimmende koperen pot ten waren gezet. Mijn blik ging heel even van mijn omgeving naar mijn kle ding. Neen, ik paste hier niet. Tenmin ste, niet in deze kleding. Wij liepen verder langs de kali naar de desa pasar. De meeste verkopers stal den hun waar uit op een tikar op de grond. Deze desa pasar was zo anders dan de grote pasars in Jakarta. Je vond nu nergens in Jakarta de ijzeren anglo's meer. Misschien nog de aarden anglo's. Hier verkochten ze ook de djapit waar je de arang mee oppakte. Op de rekken stonden grote en kleine kendi's geflan keerd door aarden spaarpotten in aller lei soorten vormen. Iets verder zag ik de gentongs (waterkruiken) met de water scheppen van batok. Een oud vrouwtje kocht een paar kemarons (aarden bak ken) met de bijbehorende batokken scheppen. Ik meende zoiets eens in Yogya gezien te hebben. Daar in de kleine steden van Midden-Java was alles ook erg ouderwets. Wanneer Siti mij niet had weggetrokken zat ik er nog steeds naar te kijken. Ja, ik kon er niet genoeg van krijgen. Tenslotte was je niet elke dag op zo'n desa pasar. Ik zag ons al in Jakarta met die anglo's en kemarons koken. Het was daar wedijveren met de tijd. Neen, dat ging niet. In Jakarta is het een cowboy-leven. Hier ging alles even rustig en kalmpjes. We liepen even langs (lees verder volgende pagina) 35

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1991 | | pagina 35