Fragment 4 (uit: Th. Stevens, "Indo-Europeanen in Nederlands-lndië; sociale positie en welvaartsontwikkeling", in: P.J. Drooglever, Indisch intermezzo. Geschiedenis van de Nederlanders in Indonesië, Amsterdam 1991): "De termen "Indo-Europeaan" en "Indo" vragen in verband met het in de koloniale literatuur gemaakte onderscheid, om een nadere toelichting. Het eerste begrip legt meer het accent op de oriëntatie op de Westerse cultuur en verwijst naar de sociale bovenlaag van de groep, terwijl het tweede van een sterkere verwantschap met de Indonesische cultuur uitgaat en op de lagere sociale groep betrekking heeft. Maar men dient erop bedacht te zijn dat de termen in de koloniale status-maatschappij als instrument fungeerden om iemands maatschappelijke positie aan te duiden. De po pulariteit van de term "Indo-Europeaan" (met de klemtoon op de laatste letter greep) in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog in de "betere"'kringen èn bij hen die de aspiratie hadden om daar ook bij te willen ho ren, kan op die functie worden teruggevoerd. De term "Indo" daarentegen had een denigrerende ondertoon en kon kwetsend zijn bedoeld. Hij is zeker zo opgevat, tot dat latere generaties in Nederland er een soort geuzennaam van maakten." (pag. 34) "In het voorgaande is geprobeerd aan te geven in wat voor situatie Indo-Europeanen in het vroegere Indië geleefd hebben, waarbij de nadruk viel op de groep der "kleine" Indo's. De conclusie is dat er geen redenen zijn om hen dat bestaan te be nijden. De nostalgische beeldvorming van de laatste jaren leidt m.i. tot een ernstige vertekening van de situatie waarin velen geleefd hebben. Een verklaring ligt mis schien in het feit dat tot nog toe vooral diegenen aan het woord zijn geweest die tot de bovenlaag van de Indo's behoorden en voor zover de kleine "Indo" zich al liet ho ren heeft wellicht ook bij hem de neiging de overhand gehad om de ervaring van een Indische jeugd te idealiseren. Of heeft de positieve kleuring met iets anders te ma ken? Uit mijn onderzoek komt naar voren dat ook de Indische werkelijkheid zijn schaduwzijden had." (pag. 45) Indische belletrie Kunnen boeken iets duidelijk maken van wat de Indische Nederlanders hebben meegemaakt, gedacht, ge voeld? Over deze meer menselijke kant van de historische ontwikkeling komen in de tot nog toe besproken publikaties meestal abstracte, alge mene uitspraken voor. Een belangrijke aanvulling op deze historische litera tuur wordt gevormd door werken uit de categorie van de zogenaamde 'bel letrie' (schone letteren; in zijn "Oost- Indische spiegel" spreekt Nieuwen- huys van "literatuur"). Een geschiedenisdocent, leerling of student die zich met deze werken be zighoudt moet zich echter goed reali seren waaróm ze zijn geschreven en waarvoor ze wel èn niet te gebruiken zijn. Veel auteurs van belletrie schrij ven omdat ze daar zelf behoefte aan hebben, maar ook om lezers te ver maken en ze aan het denken te zet ten. Wat Indische belletrie zo interes sant maakt voor het geschiedenison derwijs (dus ook voor al diegenen die zich in de geschiedenis van Indische Ne derlanders willen verdiepen) is het feit dat het meer dan in andere publikaties gaat over mensen van vlees en bloed; over hun normen en waarden, emoties en frustaties. In dit kader gaat mijn voor keur uit naar het werk van "echte" Indo's, die de "Indische" kijk op de we reld van binnenuit kunnen vertolken. Maar is er wel zoiets als DE Indische kijk op de wereld? De verschillen binnen de groep zijn zo groot. Kun je op basis van dergelijke boeken algemene uitspraken doen? Historici die belletrie als bron hanteren moeten hierop bedacht zijn. De gewone geïnteresseerde hoeft zich daarover minder zorgen te maken. Die leest gewoon een boek om ervan te ge nieten, er dingen in te herkennen en erover na te denken. Matabia In de belletrie zijn twee genres te onderscheiden. In de eerste plaats zijn er herinneringen en overpeinzin gen ("piekerans") zoals van Tjalie Robinson, Jill Stolk en Ralph Boek- holt. Het tweede genre bestaat uit romans en verhalen, kortom: fictie. In dit artikel wil ik me beperken tot twee heel verschillende voorbeelden Fragment 5 (uit: E. Touwen-Bouwsma, "De Japanse bezettingspolitiek ten aanzien van de Nederlanders en Indo-Europeanen", in: zie 3): "Toen de oorlog voor Japan steeds slechter verliep en de Indo-Europese bevolkings groep in toenemende mate als een last voor de samenleving werd beschouwd, na men de Japanners andere maatregelen. Onder het mom van "wie niet werkt zal ook niet eten" gingen zij ertoe over werkloze Indo-Europeanen verplicht te werk te stel len, bij voorkeur in landbouwkolonies." (pag. 76) Fragment 6 (uit: J.J.P. de Jong, "De bersiap-periode", in: zie 3): "Ook Indonesische bedienden die zich aanvankelijk bij hun voormalige bazen hadden aangemeld, keerden onder de toenemende intimidaties hun werkgevers de rug toe. Er waren bloedige moorden. Zo beschrijft Van Delden hoe een I I-jarig meisje op 11 oktober ervan getuige moest zijn hoe haar ouders, haar twee oudste zusters en broertje voor haar ogen door pemoedas werden afgemaakt." (pag. 94) Fragment 7 (uit: P.J. Drooglever, zie 3): 'De dekolonisatie en de Indische samenleving", in: "En dan zijn er nog de Nederlandse ambtenaren. Deze vielen, zoals we al gezien heb ben, ruwweg uiteen in twee categorieën. De hoogste functies werden vervuld door in Nederland aangeworven krachten. Teneinde de toevloed van voldoende van deze importkrachten zeker te stellen had de Nederlandse regering al in 1947 een zg. Garantieverklaring afgegeven, waarin afdoende garanties voor hun rechtspositie ge geven werden. In deze zelfde verklaring werd de zorg voor de in Indonesië zelf aan geworven ambtenaren, onder wie zich zeer veel Indo-Europeanen bevonden, toever trouwd aan de rechtsopvolgers van de Nederlands-Indische regering. Deze verklaring was de desbetreffende ambtenaren behoorlijk in het verkeerde keelgat geschoten, omdat een en ander betekende, dat zij in de toekomst voor hun bestaanszekerheid zouden zijn uitgeleverd aan de nukken van een Indonesische overheid. De Neder landse regering van haar kant weigerde, al weer volstrekt begrijpelijk, zonder meer de verantwoordelijkheid voor het wel en wee van het hele Indische ambtenarencorps op haar schouders te laden." (pag. 110/1 I I) Alfred Birney. (lees verder volgende pagina) 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 13