POIRRIÉ'S PERIKELEN Kwajongen De meeste mannen zijn In hun jeugd kwajongen geweest, maar slechts weini gen hebben de moed om het te blijven. De nieuwe second-in-command, die door ons sectie-hoofd aan ons voorge steld werd, had dat wel. Klein van stuk en met een gezicht als een oliebol, sloot hij iedereen in het hart met zijn korte, maar erg amusante maidenspeech. Die ben ik na al die jaren al lang vergeten, maar niet het "Let op het springen van de lintworm en het spatten van het bloed", waarmee hij zijn toespraak in leidde. Dat bleek later namelijk altijd de inleiding te zijn tot een geintje of streek, die je van een man met zoveel goudwerk op de schouders en gekleurde lintjes op de borst niet verwachtte. Natuurlijk moest hij als waarnemend hoofd alle vervelende klusjes van de baas overne men en als Kop van Jut fungeren wan neer er iets de mist in was gegaan. Dat deed hij echter altijd met evenveel ple zier. Zelfs de autoriteit van de hoogste baas kon hem niet van zijn stuk brengen, maar ook ten opzichte van de in de la gere regionen hangende sectieleden bleef hij de vrolijke Frans en trad ieder een tegemoet met dezelfde rechtvaar dige straight-to-the-point houding. Zo lang alles goed liep, was het een fijne vent en zodra het mis ging bleef het de zelfde fijne vent, die op een bijzonder fijne manier de schuldige(n) van onder uit de zak gaf. Bij de eerste de beste Oefening Duits land pakte hij ons helemaal in. sprong overal bij zonder iemand in de weg te zitten, gaf raad en adviezen waar nodig en stak zelfs de handen uit de mouwen bij het door iedereen gehate afbreken en opbouwen van alle tententroep. Wat ons daarnaast toen al meteen met een soort van trots vervulde, was de bijna nonchalante vaardigheid, waarmee hij de regelmatig op bezoek komende liaison-officieren en andere hoge pieten van de zogenaamde "laatste toestand vij and" op de hoogte bracht. Fysiek bij hen in het niet vallend, stond hij met brede zwaaien van zijn korte armpjes voor de grote overzichtskaart aan te geven waar zich alle rode gemechaniseerde legers en tank-divisies ophielden en langs welke assen zij bezig waren op te rukken om ons te verpletteren. Ons Leger had toen nog niet zoveel mogelijkheden, dus was het een constant manoeuvreren in ach terwaartse richting. Dat even terzijde. De Hoge Pieten wilden bij dergelijke seances weieens met allerlei hoogdra vende, strategische theorieën om zich heen smijten, maar slaagden er nooit in zijn beoordelingen in de grond te boren. Dat zal wel één van de voornaamste re denen zijn, waarom onze krielhaan het niet tot Generaal wist te brengen. Jam mer, want van ons had het gemogen. Tijdens dezelfde oefening toonde hij ook op een originele wijze, hoe men een eind moet maken aan de eeuwige hinderlijkheid van de naar zijn eigen mili taire identiteit zoekende vaandrig. Zoals iedere insider wel weet, is de vaandrig het probleemgeval, dat zich binnen de ij zeren driehoek van officieren, onderoffi cieren en manschappen in alle bochten moet wringen om zijn bestaansrecht te verdienen zonder door iedereen te wor den uitgekotst. Een ondankbare taak, die de aan onze sectie toegevoegde vaandrig beslist niet aankon. Hij bemoeide zich met iedereens zaken, zaaide overal on rust en was zelfs in staat, om in zijn snuffelwoede het hele, gedegen berich ten registratie-systeem van onze oude adjudant in het honderd te gooien. Om de zaak nog moeilijker te maken, han teerde hij ook in de normale niet dienstgesprekken alle militaire afkortin gen en het Nato-spelalfabet, waardoor aan zijn gezanik meestal geen touw vast te knopen was. Wat wij echter niet wis ten was, dat hij ook in zijn vrije tijd het militair-zijn niet kon opgeven en zich met een vracht dienstvoorschriften en handleidingen in een iets terzijde staande aanbouwtent terugtrok om zijn kennis aan te scherpen. Onze second-in- command wist dat wel en bracht ons er van op de hoogte. Hij vond die vrijetijds- studie eigenlijk best prijzenswaardig, maar dacht toch, dat in het belang van de handhaving van rust en orde binnen onze sectie de fanatieke vaandrig een flinke opvoedende loer moest worden gedraaid. Ons totaal niet bewust van wat er in zijn slimme hoofd omging, voldeden wij aan zijn verzoek om het werk even te laten liggen en met hem mee te komen. In het pikkedonker ging hij ons voor naar de bewuste aanbouwtent. Daar aangeko men, lichtte hij een tipje van de ver- duisteringsflap van een der zijraampjes op en liet ons een voor een naar binnen gluren. Daar zat de gereïncarneerde Napoleon. Bij het licht van een enkel pitje en omringd door dienstvoor schriften en handleidingen, leek hij helemaal in trance. Onze opdrachtgever beduidde ons stil te zijn en toonde ons een flink stuk touw, waaraan hij een ake lig uitziende strop had gemaakt. Na enige gefluisterde uitleg wist iedereen wat hem te doen stond. Eén van de dun ste complotgenoten gleed als een slang onder het tentzeil door en legde de strop met fluwelen hand om één der gelaarsde voeten van de studerende vaandrig. Dat ging gemakkelijk, omdat hij de benen over elkaar geslagen onder de tafel had. Toen de insluiper zich weer geruisloos teruggetrokken had en ieder een zijn plaats aan het lange touw had in genomen, keek de hoofddader nog een keer voorzichtig door het raampje en gaf toen het sein tot trekken. Zoals afge sproken niet met flink rukken, maar langzaam en stug doorgaand. Het resul taat was boven alle verwachtingen. Eerst klonk een lichte, verbaasde kreet, toen het been van de vaandrig strak werd ge trokken, maar daarna was het net alsof in die tent twintig man met elkaar aan het knokken waren. Boven het tumult van de omvallende tafel, dichtklappende klapstoel, rondvliegende dienst voorschriften en handleidingen en overal tegenaan maaiende ledematen, klonk het hartstochtelijke gevloek en gescheld van de arme vaandrig. De lamp ging uit, maar toch konden wij nog net zien hoe de ra deloze jongeman met zijn hele, van schrik verstijfde lijf buiten de tent kwam te liggen en alleen zijn hoofd nog binnen tussen de rommel lag. Dat was voor ons het sein om ons uit de voeten te maken. De opschudding was natuurlijk groot. Van alle kanten kwam men naar de aanbouwtent toegerend, dus renden wij ook weer mee terug. (lees verder pagina 27) 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 25