DE INDISCHE POLITIE
EN HAAR UNIFORMERING
f
(1)
Onze grondwet en de Indische staats-regeling hebben nooit bepalingen ge
kend, die voorzagen in een politieapparaat. Wat er in Nederlandslndie
aan politie bestond was niet te vergelijken met het Nederlandse politie
apparaat. De Verenigde Oostindische Compagnie bemoeide zich zo min
mogelijk met het binnenlands bestuur. De politiezorg was beperkt tot het
aanstellen van nachtwakers en oppassers ten dienste van de compagnies
dienaren. Van lieverlee werden deze inheemse bewakers ook gebruikt voor
allerlei andere dan bewakingsdiensten voor de kooplieden en hun echtge
notes. Dit is herhaaldelijk verboden en zal dus wel veel zijn voorgekomen.
door Mr. C.J.M. Kramers
Na de ontbinding van de Compagnie
nam de Bataafse republiek het bestuur
over. De bekendste landvoogd uit die
tijd was Daendels. Aan de stadspolitie
zal hij niet veel hebben veranderd. Voor
het pacificeren van landelijke gebieden
beschikte hij over korpsen Pradjoerits,
meer een mobiele eenheid dan ambtena
ren die opsporings- en arrestatie
bevoegdheden hadden. Tijdens het
Britse tussen- bestuur van 181
tot 1816 re
bestuursdivisie een apart station of
police belast met deze taken. Ons latere
Binnenlands Bestuur had geen gespeciali
seerde politieofficieren in dienst. Veelal
was het de assistent-resident, die hier
mee was belast. Slechts een deel der
jongere controleurs was onderlegd in
strafrecht en strafvordering. Als een
hunner zonder ervaring dit werk moest
waarnemen viel het niet mee.
In de steden zijn Europese schouten aan
gesteld. In 1829 is voor hen een
kos- /f tuum vastgesteld, lij-
Kettinggangers met
een gevangenbewaarder
die een kemelsgaren sleu
tel op zijn mouw geborduurd
draagt.
Pradjoerit-
offïcier
kend op dat der andere
bestuursambtenaren.
De hoofdschout had
een donkerblauwe
lakense rokjas met
panden en zonder
enig galon of bor
duursel maar wel
met negen vergulde
knopen met een ge
kroonde W. Verder een
wit vest, witte pantalon
met laarzen, een degen
en een steek met gouden
lis en oranje kokarde. Zijn
naaste medewerkers waren
eender gekleed maar droe
gen een koppelriem op de
borst met een zilveren plaat
met 's Konings wapen en
het woord Schout of
Onderschout. In plaats
van een degen droegen zij een sabel
en in plaats van de steek een muts met
een zilveren galon van twee centimeter.
Die muts is jaren later voor andere amb
tenaren als volgt omschreven: van blauw
laken van afgeknot schuine kegelvormige
gedaante naar voren overhellende, hoog
10 Nederlandse duimen met los neder-
liggende bodem, zwartverlakt lederen
rondvormige enigszins naar beneden
staande klep waarvan de grootste
breedte vijf duimen bedraagt en welks
onderkant met groen is gevoerd. In 1883
werd dit kostuum vervangen door
een donkerblauwe lakense jas met
omgeslagen kraag, een rij zilveren
W knopen, een zilver biesje op de
mouwomslagen en broek en vest
wit. De muts werd vervangen door
een ronde pet, zoals toen ook ge
dragen door het binnenlands be
stuur en de Marine en nu nog onge
veer door de conducteurs van de
spoorwegen. Hoofdschout, schout en
onderschout hadden om hun pet een zil
veren galon van tweeëneenhalf, twee of
twee maal één centimeter. De eerste
hield zijn degen, de anderen hun sabels.
De schouten werden geassisteerd door
politiesoldaten en piekeniers met be
perkte politiebevoegdheden. Dit korps
hield het uit tot 1914. Hun kleding was
nog dezelfde als in 1829: een korte
blauwe rok met groene kraag en opsla
gen, een blauwe broek, een linnen borst
rok, een sabel aan een zwarte band.
Hierop een koperen plaat met het
woord Politie en een volgnummer. Hier
bij werd een hoofddoek gedragen. In
1864 werd voor de waterschout van
Soerabaja een kostuum vastgesteld: een