Ambon slechts een week zou duren zag
ik af van dit voornemen. In 1978 voor de
tweede maal teruggekeerd, besloot ik
alsnog een poging te wagen. Waarom
niet persoonlijk contact opgenomen met
dat hoofdkwartier? Het bleek gehuisvest
te zijn in het vroegere residentshuis, dat
ik mij nog goed kon herinneren.
Een betja aangeroepen was gauw gedaan.
"Naar het kantoor van de Pattimura Di
visie. De betjavoerder keek mij weife
lend aan. Hij voelde er kennelijk niet
veel voor. Kans op soesah, maar uitein
delijk zwichtte hij voor mijn aandringen.
Vlak voor de ingang van het hoofdkwar
tier gekomen wilde hij rechtsaf. "Nee",
zei ik, "djalan teroes sadja!" Aarzelend
zette hij zich weer in beweging.
Onmiddelijk stormden een aantal solda
ten van de wacht op ons toe. "Terug, te
rug en melden bij de zij-ingang" klonk
het kortaf, "ziet u nou wel?", las ik op
het gezicht van de betjavoerder.
Bij de zij-ingang gekomen stopten we
bij het wachtlokaal. Al snel werden
wij omringd door nieuwsgierige mili
tairen. Wat of ik kwam doen? Een
hoge officier spreken die mij een izin
laksoes wilde geven om foto's te ma
ken in benteng Victoria.
De dienstdoende sergeant keek be
denkelijk, sprak even zachtjes met
een andere onderofficier en be
duidde mij met deze mee te gaan.
De betjavoerder werd betaald, een
flinke fooi voor zijn gekwetste zenu
wen en begeleid door de onderoffi
cier kwam ik in een grote pendopo,
waar allerlei soorten militairen in en
uit liepen. Kortgeknipte koppies, in
getailleerde keurig gestreken unifor
men. Of ik even wilde wachten. Er
moest een officier gehaald worden.
Temidden van een kluwen lands
verdedigers werden mij de oren van
het hoofd gevraagd. Wie ik was,
waar ik vandaan kwam, of ik ge
trouwd was, of ik kinderen had,
waarom ik nog wat van de Bahasa
Indonesia kende, waarom ik speciaal
naar die benteng wilde, of ik meegedaan
had aan de politionele acties enz. Einde
lijk verscheen een officier. Ik stelde mij
voor en hield mijn verhaal. Een izin lak
soes? Dat ging boven zijn competentie.
Of ik maar even wilde wachten. Er zou
een hogere officier komen. Nog steeds
in drukke conversatie gewikkeld met de
militairen duurde het niet lang tot een
andere offcier verscheen. Op zijn naam
plaatje boven de rechterborstzak stond:
A. Haba.
"Ik ben majoor Haba", stelde hij zich
voor.
"Heeft u uw paspoort bij u?"
Dat had ik en ik gaf het hem.
"Vertelt u eens waarom u benteng
Victoria wilt zien", alles in het Neder
lands. Weer hetzelfde gesprek aangevuld
met de mededeling, dat ik documentatie
bij mij had over het fort, afkomstig uit
het boek "Nederlandsche Oudheden in
de Molukken" van V.l. van de Wall. Ik
toonde hem de documentatie die hij met
belangstelling inzag. Intussen had ik ge
zien dat de majoor een geel patje met
zwarte letters had bovenaan de korte
mouw van zijn shirt met: "INTEL". Dat
moest de militaire inlichtingendienst zijn,
dus oppassen geblazen. Het gesprek liep
uiterst vriendschappelijk.
"Wel, meneer Bouwman, ik moet uw
verzoek eerst bespreken met mijn chef,
luitenant kolonel Soeharto. Wacht u
hier maar even". Vijf minuten later
kwam hij terug. Of ik hem maar wilde
volgen. Bij de overste gekomen, die geen
familie van de president bleek te zijn,
werd voor de zoveelste maal het ge
sprek herhaald, dat ik eerder had moe-
De Waterpoort, 1978.
ten houden. Als mijn kennis van de
Bahasa tekort schoot, kwam majoor
Haba mij te hulp. Het ging de goede kant
op. De overste bleek zeer geïnteres
seerd te zijn in het feit, dat mijn vader
tijdens de eerste wereldoorlog officier
op Ambon was geweest en het duurde
niet lang tot hij het verlossende woord
sprak. Met begeleiding van majoor Haba
mocht ik naar de benteng en net zoveel
foto's maken van V.O.C.-objecten als ik
wilde met uitzondering echter van het
binnen-terrein. Kennelijk was dat militair
geheim.
"En zo'n izin laksoes?", vroeg ik tenslotte.
"Niet nodig, meneer, de majoor gaat
met u mee, dat is voldoende".
Achterop de brommer van de majoor
gezeten, hobbelden wij over slechte we
gen naar het fort. Bij de ingang van de
landpoort meldden we ons bij de officier
van piket of zoiets. Majoor Haba legde
uit wat het doel van ons bezoek was,
terwijl de officier enigszins argwanend
naar mijkeek. Geen foto's maken van het
emplacement werd mij nogmaals op het
hart gedrukt en daarbij werd de laatste
barrière genomen.
De dikke muren van het fort vertoon
den zwaar gehavende gedeelten, hier en
daar overwoekerd door mossen en on
kruid, zoals de achtergevel van de
Waterpoort, waar links van de ingang
zich nauwelijks zichtbaar een gedenk
steen bevond. Aangestoken door mijn
enthousiasme hielp majoor Haba mee
het mos en onkruid te verwijderen. De
naam "Van der Parra" verscheen. On
deraan verscheen een Romeinsjaartal:
MDCCLXXV. De majoor spelde de let
ters, dacht even na en zei:
"Dat is zeven-tien hon-derd-vijf - en....
zeventig, nietwaar meneer Bouwman?
"Stomverbaasd knikte ik. "Hoe weet u
dat zo?"
Glimlachend van trots antwoordde hij:
"Nog geleerd, vroeger, op de
Hollandsch-lnlandsche School, op Batjan,
waar ik geboren ben".
Na de Waterpoort te hebben bekeken
en gefotografeerd was het mij droef te
moede. Hoewel het ficusboompje bij de
ovale gedenksteen op de voorgevel ver
dwenen was, leverde de aanblik een
beeld op van grenzeloze verwaarlozing.
Een wandeling buitenom het fort met
zijn vele bastions was ook weinig op-
(lees verder volgende pagina)
41