STUDIEDAGEN
INDISCHE NEDERLANDERS
De eerste studiedagen
Sinds 1989 organiseert het Centrum voor Onderzoek van Maatschappe
lijke Tegenstellingen (COMT) jaarlijks een studiedag over de geschiedenis
van Indische Nederlanders. De eerste dag was vooral bedoeld als een ter
reinverkenning: wat voor onderzoek is er gedaan, wat voor plannen staan
er op stapel, en over welke kennis beschikken we op dit moment? Dat
leidde tot een gevarieerd aantal lezingen, die later zijn samengebracht in
de bundel Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap COMT-
uitgave 38; praktisch uitverkocht).
Thema: De repatrië
ring uit Indië
17 juni: Academie
gebouw, Rijks
universiteit
Leiden
18 juni: Theatertent,
Pasar Malam
Den Haag
Gezien het uiteenlopende publiek dat
belangstelling toonde voor de diverse
onderwerpen die op deze dag aan de
orde kwamen, leek het de organisatie
een goed idee om aan de tweede studie
dag, in 1990, een meer voorlichtend ka
rakter te geven. De dagen zijn immers
niet alleen gericht op het vergroten van
wetenschappelijke kennis. Ze zijn duide
lijk ook bedoeld om Indische mensen te
laten zien hoe zij toegang kunnen krijgen
tot hun verleden en wat hun eigen stem
daarin is. Een goede opstap daartoe leek
ons een systematische behandeling van
de bronnen die er bestaan om kennis te
vergaren over het Indische verleden en
heden. Wat zeggen foto's en films bij
voorbeeld over de voorbije tijd? Hoe
kunnen we uit romans, verhalen, maar
ook uit de pers - een heel apart genre in
de Nederlands-Indische samenleving -
gegevens afleiden over het wel en wee
van Indo-Europeanen. Dagboeken en
egodocumenten vormen eveneens een
bron van onschatbare waarde. We kun
nen er van alles uit afleiden over de gang
van zaken in die (oorlogs)tijd. En uit de
meer beschouwende stukken komen we
veel te weten over de sociale verhoudin
gen. Daarnaast zijn er de meer traditio
neel historische bronnen: de genealogie
en de overheidsarchieven. Ten slotte le
veren de getuigenissen van Indische
mensen zelf ons uiteraard een schat aan
informatie op. De bijdragen van de 2e
studiedag zijn samengebracht in de bun
del Bronnen van kennis over Indische
Nederlanders (COMT-uitgave 41; nog
voorradig).
De derde studiedag
Op de derde studiedag is een poging on
dernomen een overzicht te bieden van
350 jaar Indische geschiedenis, vanaf de
VOC-tijd tot aan het uitbreken van de
Tweede Wereldoorlog. In een viertal
werkgroepen kwamen diverse facetten
van die verloren wereld aan bod. Zo
was er een werkgroep onder voorzitter
schap van de psychologe Ellen Derksen
over Sociale Netwerken. Haar uitgangs
punt was dat de "success story" van
Indische Nederlanders vaak eenzijdig
wordt toegeschreven aan verdiensten
van het gastland (Nederland dus). Veel
minder bekend is wat de bijdrage van de
Indische groep zelf is geweest. Hoe zijn
Indische mensen omgegaan met de pro
blemen die zich na hun migratie voorde
den? En welke invloed heeft hun voorge
schiedenis daarop uitgeoefend? Om
daarachter te komen is het zaak een
beeld te hebben van de Indische maat
schappij in de periode voor 1942. Dus
richtte deze werkgroep zich op de "ko
loniale troika" in Nederlands-lndië: de
krijgsmacht, het binnenlands bestuur en
het particuliere bedrijfsleven. Een
tweede werkgroep, onder voorzitter
schap van de historicus Liane van der
Linden, hield zich bezig met Het poli
tieke verleden van Indo-Europeanen.
Haar uitgangspunt was dat Indische Ne
derlanders te vaak als slachtoffers van de
geschiedenis zijn afgeschilderd, in plaats
van als de scheppers daarvan. Terwijl de
koloniale prestaties toch een opvallend
Indo-Europees stempel dragen. Wat bij
voorbeeld te denken van hun rol in de
politieke en emancipatiegeschiedenis van
Nederlands-Indie? In deze werkgroep is
geprobeerd enig zicht te krijgen op dit
verwaarloosde terrein van de Indische
geschiedenis. Er waren lezingen over de
volgende belangenbonden en politieke
verenigingen: Insulinde (1907), de Vere-
eniging van Spoor- en Tramweg Perso
neel (1908), de Indische Partij (1912), de
Indische Sociaal-Democratische Vereni
ging (1914), het Indo-Europeesch Ver
bond (1919) en de Vaderlandse Club
(1928).
Een derde werkgroep, onder voorzitter
schap van de literatuur-historicus
Gerard Termorshuizen, hield zich bezig
met Indische Nederlanders: hun taal en
cultuur. Zoals bekend vond er in Neder
lands-lndië intensief contact plaats tus
sen het Nederlands en de Indonesische
talen, zoals het Maleis en het Javaans.
Dat contact leidde tot wederzijdse beïn
vloeding. Wat ons tot de vraag brengt:
hoe ziet de geschiedenis van het Indisch-
Nederlands er eigenlijk precies uit, met
zijn veelheid aan variëteiten. Naast een
algemene bijdrage over dat onderwerp
stond het Javindo, het pecok van
Semarang, centraal in een lezing. Daar
naast is een aantal sprekers nagegaan of
we op grond van de literatuur iets te
weten kunnen komen over het leven van
mensen in Nederlands-lndië. Zo kwam
de plantersfamilie Dezentjé uitgebreid
aan de orde, het thema van de jacht in
het werk van Tjalie Robinson en de
Oost-Indische Spiegel van Rob Nieuwen-
huys als het typische produkt van een
"Indische jongen".
In de laatste werkgroep, onder voorzit
terschap van de historicus Theo Stevens,
werd gekeken of de bronnen ons iets
zeggen over De sociaal-economische po
sitie van Indische Nederlanders voor de
Tweede Wereldoorlog. Uitgangspunt
hier was dat feitelijk maar weinig bekend
is over de maatschappelijke positie die
Indo-Europeanen innamen temidden van
andere bevolkingsgroepen. Nederlan
ders hebben de archipel weliswaar van A
tot Z onderzocht (van "aardbevingen"
tot "zoutwinning" en van "adatrecht" tot
"zending"), maar zij vergaten te kijken
hoe het met hun eigen onderdanen was
gesteld. Over de "kleine Indo" is weinig
geschreven en dan vaak nog op een
neerbuigende manier. In het voetspoor
van de recente belangstelling voor het
Indisch verleden is ook de nieuwsgierig
heid naar de vooroorlogse koloniale sa
menleving toegenomen. In deze werk
groep werd verslag gedaan van de vor-
10