Al twee jaar genoot Leo met Ineke van zijn pensioen en samen maakten ze dagtripjes met de bus, liep hij postzegelwinkels en beurzen af om te kijken of hij nog een ontbrekend exemplaar aan zijn collectie kon toevoegen, en ging hij op dinsdag mee met Ineke naar de markt. Als het mooi weer was maakte hij de marinade voor de saté en was enkele uren later in de tuin met kipas bezig het vuur aan te wakkeren opdat het vlees gelijkmatig gaar roosterde, en had het gesneeuwd dan was hij altijd een van de eersten die de stoep van gladheid ontdeed. Vorig jaar waren ze een maand naar Amerika gegaan, naar de oudste, die daar een goede baan had en misschien zouden ze volgend jaar wel een verzorgde reis naar Indonesië maken, want familie hadden ze er geen van beiden meer en om zelf alles te regelen leek hun nogal ingewikkeld. Het land was veranderd, meer ontwikkeld, hadden ze van kennissen gehoord, modern met mooie gebouwen en goede hotels, en nu ze nog gezond wa ren konden ze maar beter gaan, want wie weet hoe het over een paar jaar zou zijn. Nee, stil zitten kon Leo niet, vroeger toen hij nog werkte niet en nu hij alle tijd voor zichzelf en Ineke had, was hij altijd met iets bezig. Ineke verzuchtte tegen kennissen wel eens dat ze soms wilde dat hij nog werkte, want nu vroeg hij haar telkens mee hier naar toe, daar naar toe, en zaten ze zelden een week rustig thuis. "Maar, beter zo dan dat we helemaal niets doen. Als je niks doet, blijven je hersens ook stil staan en kunnen ze alleen maar achteruit gaan!" voegde Leo er dan aan toe. Geluk hadden ze gehad, al veertig jaar lang. Vroeg waren ze ge trouwd en hadden ze kinderen gekregen: de oudste was in Jakarta geboren, de tweede in Medan, de derde in Singapore, de twee andere hier in Nederland. Ook hier konden ze niet lang op een plaats blijven, steeds weer vond hij een betere baan, zag hij een mooier huis. Ze waren begonnen in Den Haag, toen Utrecht, in Limburg hadden ze een tijd gewoond en nu weer in Rijswijk. Misschien zat het wel in hun bloed, al dat verhuizen, want Richard was ook al van San Francisco naar Los Angeles en van daar naar Pasadena verhuisd, Francine van Delft naar Gro ningen, Corine was van Utrecht naar Nieuwegein gegaan, Sjors verhuisde zo'n beetje ieder jaar naar een ander adres in Leiden en Louise in Amsterdam... Gelukkig hadden ze een losbladig adressenboek want die ene pagina moest bijna ieder jaar wel vervangen worden. En al die vriendinnen van Sjors, de een bleef een jaar, de ander twee jaar, de derde daar wilde hij mee sa menwonen maar zij wilde niet en Louise met haar vriendjes idem dito. Leo had wel eens gehoord van kennissen van kennissen, die na hun pensionering vereenzaamden, niets meer deden, niemand meer zagen, maar hij niet hoor, volop stond hij met Ineke nog in het leven, volop genoten ze nog van elke dag en keken ze uit naar de dagen die nog zouden komen waarop ze leuke dingen zouden ondernemen. Hun ogen waren nog goed, wandelen kon den ze urenlang, soms gingen ze naar een Indische vereniging om te dansen, dit was misschien wel de beste tijd van hun leven nu de kinderen groot waren en hun eigen leven hadden en hij niet meer elke dag hoefde te werken. Een automobilist die te hard reed om voor de zebra te stoppen maakte op een dag een eind aan hun onbezorgde bestaan. In een rolstoel zat Leo nu en één oog was gespaard gebleven maar met zijn andere oog kon hij nog maar voor twintig procent zien. In die paar seconden dat hij door de lucht vloog, dacht hij dat zijn leven voorbij was en misschien was zijn leven ook wel voorbij want wat kon hij nu nog. Toen hij nog in het ziekenhuis lag be seften ze beiden nog niet hoe zwaar het zou worden. In het zie kenhuis waren er verpleegsters die voor hem zorgden, die hem wasten, die hem verschoonden. Hij hoefde maar op een knopje te drukken en de verpleegster kwam. Maar nu hij thuis was, ook al deed Ineke zo haar best, ook al was de verpleegster die één keer in de week kwam aardig... Leo was verbitterd geworden omdat hij niets meer kon onderne men, omdat hij nu afhankelijk was van Ineke of de verpleegster. Als Ineke niet snel genoeg iets voor hem deed of kwam, snauwde hij soms tegen haar, waar hij dan weer spijt van had maar het ging vanzelf. En Ineke was veranderd, ze was moe en soms kon ze zo onhandig zijn maar ja, ieder had altijd zo zijn taken in huis gehad en van Ineke mocht hij toch niet verwachten dat ze als een gediplomeerd verpleegster voor hem zorgde. De kinderen waren wel een steun voor Ineke maar na een paar uur, een dag of een weekend was Ineke weer alleen met Leo. Ze wilde dat alles weer goed kwam tussen hen, dat ze weer plannen gingen maken voor de toekomst, maar als ze hem zo hulpeloos zag werd ze al moe bij de gedachte. Konstant had ze het gevoel moe te zijn, vroeg zich af hoe ze het vol kon houden. Was er maar iemand met wie ze kon praten, iemand die haar begreep. Zo min mogelijk wilde ze anderen lastig vallen met haar problemen. Natuurlijk praatte ze met familie, kennissen en vriendinnen maar ze kon nooit zeggen wat ze werkelijk dacht, ze wilde niemand kwetsen. Tegen familie of Indische kennissen of vriendinnen zei ze altijd wel meer dan tegen Hollandse, maar dan nog, dan nog kon ze niet alles kwijt of kreeg ze geen weer woord, men zei alleen maar "ja" of schudde het hoofd als blijk van medeleven maar waar ze weinig aan had. Van de spanningen kreeg ze hoofdpijn en kreeg ze soms ook krampen in haar maag en ze besloot naar haar huisarts te gaan. Sinds ze in dit huis woonden hadden ze dokter Tan slechts twee keer bezocht en twee keer was hij bij hun thuis ge weest. Hij was een aardige Chinese jongen, ergens in de veertig en deed haar denken aan de man bij Toko Lie, waar ze in Jakarta vaak boodschappen deed. Dokter Tan vroeg haar waardoor die spanningen kwamen en aarzelend vertelde Ineke over Leo's ongeluk. Ze wilde de dokter niet te lang bezig houden omdat de praktijk druk was en hield het kort, ze had spanningen omdat ze het zo moeilijk vond om voor Leo te zorgen, ze kon het niet meer opbrengen... Opeens kwamen de tranen die ze niet langer kon verbergen. De dokter reikte haar een tissue aan en vroeg of ze er behoefte aan had om er over te praten, vanmiddag, na half vier had hij geen af spraken. "Graag, dokter". 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 21