DE INDISCHE POLITIE EN HAAR UNIFORMERING (SLOT) Het bestuur bad behoefte aan een apparaat dat het zelf geheel in de hand had om orde te handhaven en als machtsapparaat. Dit was speciaal nodig in plaatsen waar militaire garnizoenen werden teruggetrokken. Aldus ont stonden korpsen gewapende politie, in de residenties opgericht naar eigen inzichten en zonder centrale regeling. Wel vaardigde Batavia in 1876een reglement voor orde en tucht bij de gewapende politie uit, zonder hierbij een inspectieapparaat op te richten. door Mr. C.J.M. Kramers Elf jaar later stelde de regering een alge meen uniform vast dat van gouver- nementswege werd verstrekt.Het werd een buis of mouwvest van donkerblauwe wol met lage staande kraag, witmetalen knopen, een donkerblauwe katoenen broek, een kain om de lenden, een hoofddoek, rangonderscheidingstek enen als de marine en een koppel met buikplaat van wit metaal waarop het rijkswapen en het woord Policie. Enkele jaren later werd ernaar ge streefd deze korpsen aan te vullen met manschappen uit Menado en Ambon. Deze Christenen droegen schoenen, politiemutsen met rode buisjes en uiteraard geen kain en geen hoofddoek. Naast een besluit voor de gewa pende politie kwam er in 1897 ook een nieuwe formatie voor de politie in de gouvernementslanden op Java en Madoera. In de steden Batavia, Soerabaja en Semarang werden assis tent-residenten voor de politie aan gesteld. De schouten en onder schouten bleven en er kwamen in di verse plaatsen politieopzieners. Zij droegen een donkerblauwe lakense of serge attila met gesloten staande kraag, verzilverde W-knopen en een zilveren biesje om de mouw. De broek mocht wit zijn, de ronde pet had een zilveren galon van één centi meter breed. In de drie hoofdsteden droegen de politieoppassers op de halskraag van hun geelgebiesde boezeroen (buis) een duidelijk zichtbaar volgnummer. Hoofdoppassers hadden een chevron van zilvergalon op de linker voormouw. Politieoppassers voor wacht- en trans portdiensten hadden op hun boezeroen van donkerblauwe wollen serge oranje biesjes. Alle oppassers droegen een sa bel aan een koppel met een buikplaat van wit metaal, voorzien met het Rijks wapen en het woord Politie, als onder schrift. Bureauoppassers in dienst van het Binnenlands Bestuur droegen een bandelier van gele stof met koperen plaat en rijkswapen. Opziener en hoofdagenT van de Stadspolitie de uniform van 1929 (Foto K.I.T.). Er hebben ook onbezoldigde politie- eenheden bestaan. Die waren werkzaam in zelfbesturende gebieden, ondernemin gen van de cuitures en in mijnbedrijven. De commandanten van de particuliere Adjunct hoofdcommis saris van de Algemene politie in de uniform van 1929. korpsen werden door het bestuur benoemd maar door de onder nemingen betaald. Hun uniform was ge lijk aan dat van de in heemse politie in de gouvernements landen. In 1915 werd uitdrukkelijk vastge legd dat deze inheemsen geen rangdistinctieven op de mouwen mochten hebben. Uit de weinige commentaren van die tijd spreekt niet veel waarde ring voor het Indische politiewezen. Tucht was ver te zoeken. De pakken van serge waren lastig te wassen en stonken, lange broeken werden opgestroopt gedragen. Opzieners waren nooit te vinden, veel oppassers deden keuken werk en de gewapende poltie was een retraite voor oude sol daten. In 1912 is de gewapende politie in een centrale organisatie onder gebracht die ressorteerde onder het Binnenlands Bestuur. Hun taak werd geacht voornamelijk te bestaan in het verlenen van steun aan het bestuur in streken met nog jonge maatschappelijke ont wikkeling. De nieuwe uniformen van de gewapende politie van 1915 waren van halfwollen mos groen serge gemaakt. De getailleerde jas had zeven wit metalen knopen met het rijks wapen op een schild. De jas had ponceau rode biezen, de staande gesloten kraag moest viereneen- halve centimeter hoog zijn. Hoofddeksel was voor de man schappen een stijve muts, de koepiah, een ronde pet zonder klep, met een kokarde. Europees personeel en, buiten dienst, alle sergeanten hadden een pet met overhangende bol, een platte pet. Er was ook een bamboe zonne- In hoed vastgesteld. Korporaals en sergeanten hadden witmetalen rechte hoeken op hun kraag, manschappen der eerste klasse een dito staafje. Officieren droe gen een platte pet met een zilveren W met kroon als embleem en op de kraag een kroon met een of meer zilveren 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 30