EEN JONGENSKAMP IN 1965
Het zal een uur of negen in de avond ge
weest zijn, toen aan de voordeur heel
bedeesd de bel overging. Niet laat voor
een mooie zomeravond Toch stond ik
even gek te kijken toen ik drie jongens
voor me zag staan. Twee van twaalf of
dertien en een kleintje van misschien ne
gen Ze hadden ieder een bundel aan
een touwtje over de schouder hangen.
Kennelijk slaapzakken.
"Zo jongelui, wie zijn jullie en wat kom
je doen?"
"We komen uit een kamp in de buurt
mevrouw en als het kan wilden we graag
bij u komen slapen. In een schuur of zo".
Ons huis stond op een terp boven aan
een holle weg en in de diepte kijkend,
zag ik nog een paar groepjes jongens van
ongeveer dezelfde leeftijd langzaam de
weg op zeulen. Een paar waren heel
dichtbij de berm tegenover ons blijven
staan. Keken naar de drie bij ons aan de
deur.
"Jullie komen dus uit een kamp, maar
willen hier bij ons de nacht doorbengen?
Wat is er dan loos met dat kamp? De
boel uitgebrand? Trouwens, hoe zijn jul
lie hier gekomen en waar is jullie leider?"
"Met de bus. En de leider zit beneden in
het café. Dit is een opdracht. Wie geen
onderkomen vindt, gaat met hem mee
terug naar het kamp".
"En hoe luidt die opdracht precies?",
wilde mijn man die erbij was gekomen,
weten.
"Die hoort bij de kampeer-opleiding.
We moeten leren te durven aankloppen
in een vreemde omgeving, bij vreemde
mensen". "En heb je het ergens al gepro
beerd?"
"Een paar keer, de anderen ook, maar
ze doen niet open. Een man deed de
deur op een kier. Hij zei dat we zeker
een grapje maakten, ga maar vort, naar 't
volgende huis!"
De andere grote jongen mengde zich
ook in het gesprek.
"Die meneer zei het toen tegen een me
vrouw in de kamer en die keek zo
kwaad en ze deed zo." 't Kleintje wees
op zijn voorhoofd.
"Had ze nog gelijk ook!" flapte ik er uit.
De leiding bedoelde ik, dat die gek was.
"We gaan het even bekijken jongens",
zei mijn man. In de kamer ernaast zei ik:
"Begrijp je zoiets? Zulke jonge kinderen
zo laat de straat op sturen met zo n
opdracht?" "Ik nietMaar misschien lo
pen wij een beetje achter op de tijd.
Wat doen we met die kerels?" "Binnen
halen met z'n allen. We kijken wel hoe
we 't doen".
"Vooruit jongens, roep de boel maar bij
elkaar"
Ze schrokken er zelf van, leek 't, geloof
den 't niet, toen kwamen ze aangerend
met hun elven.
"Allemaal aanpakken, meehelpen dan zijn
we gauw klaar. We maken er een mooi
avontuur van".
Vlak achter het huis hadden we een
grote berging, bestemd voor een garage
in de verre toekomst. Nu stonden er al
leen maar fietsen in, tuingereedschap en
meubels. En een paar balen hooi om in
de winter planten af te dekken. Alles
werd eruit gesleept, buiten neergezet.
Bezem erdoor en een dikke laag hooi
over de hele oppervlakte, vijf bij zes, uit
gelegd. Ik kwam met een stapel oude de
kens en gordijnen, die er over uitge
spreid werden.
"Wat denk je, zou het zo gaan?"
"Hoi...! hoi....!" joelden ze.
"Nou, kom dan nog even een glas limo
nade drinken en dan gaan we slapen".
Ze hadden voordat ze uit 't kamp ver
trokken, gegeten en allemaal een paar
krentebollen meegekregen voor 't ont
bijt. Eén van de jongens was in de kroeg
beneden gaan zeggen dat ze alle elf on
derdak hadden gekregen. Behoorlijker
zou het geweest zijn, als de man even
was komen kijken. Maar nou ja, "Zo zijn
onze manieren! En aan zulke mensen
worden jonge kinderen in de vakanties
toevertrouwd.
"Jongens, hiernaast loopt een trap tegen
de muur. Als je plassen moet, is het stuk
tuin daarboven, jullie W.C. Je hoeft niet
bang te zijn voor slangen en tijgers. Je
komt hoogstens een veldmuis tegen of
een egeltje. Naast de deur buiten is een
kraan, daar kun je je wassen en je tanden
poetsen. Als je ons nodig hebt, tik je te
gen het raam, we slapen aan de achter
kant van 't huis. Zet de schuif op de
deur en.... Slaap lekker!"
"Terusten meneer, mevrouw..."
Aan de overkant kierden de gordijnen,
alle beweging bij ons werd op de voet
gevolgd. Toch waren het over het alge
meen zulke prettige mensen in ons
buurtschap. Ze hadden die "rare
sinezen" geaccepteerd. De blanke Hol
lander al direct, en die zwarte, nou ja....
die hoorde er eenmaal bij.
"Maar zo'n troep jong volk imme mooie
kamer (met het dure bankstel en plastic
rozen op het dressoir da ga toch
nie... hee... nee'e... da ken nie... seg nou
self..."
Neen, dat was teveel gevraagd, boven
dien had niet iedereen zo'n berghok tot
zijn beschikking immers. "Heb je morgen
eten voor die jongens?"
"Joh... ik ben blij dat ik weet waar ik met
de aardbeien naar toe moet. Er zijn zo
veel rijpe. We staan morgen vroeg op. Ik
pak alvast een paar broden uit de
vriezer".
Ja, de vogels konden geen aardbei meer
ruiken en de slakken kropen er ook al
met een boogje omheen.
Voordat het helemaal licht was hadden
we al een emmer geplukt. Ik beboterde
een berg boterhammen, vulde een grote
bak met donkerrode aardbeien, suiker
pot erbij op de tuintafel... ze waren wak
ker en zich aan het opfrissen en aankle
den.
"En? Hebben jullie kunnen slapen?"
"Ja meneer, dat ging best."
"Heb je zeker wel trek".
"Ja, maar we hebben onze broodjes".
"Kom dan maar een kop thee halen."
Die gezichten toen ze de uitstalling op
tafel zagen....
"Is dat voor ons mevrouw?.... Alle
maal...."
"Zoveel als je wilt, dat hoort bij het
avontuur. En als je meer thee moet heb
ben, kom je maar naar de keuken. Wij
gaan ook ontbijten". Een half uur later.
(lees verder pagina 46)
44