ONTMOETING IN YOGYA
De volgende morgen mocht de bejaarde Toyota op adem komen. Hij
had al twee rondjes van 100.000 kilometer op de teller staan, en nu was
hij bezig aan de derde ronde. Aan zijn carosserie kon je zijn leeftijd wel
aflezen. Die was nogal gehavend. Maar zijn hart was sterk en hij gonsde
gezond langs de wegen. Deze dag kreeg hij rust en bleef op stal staan bij
het hotel. Terwijl opa en oma, begeleid door Sattar, langzaam de drukke
Malioboro afliepen.
Rommelig, had opa vroeger de Malio
boro gevonden. Rommelig was het er
nog steeds. En drukker dan vroeger.
Veel drukker. De hele weg naar beneden
liep opa maar te piekeren of één van de
vele mensen die ze onderweg passeer
den zou beseffen dat de naam van de
brede straat waar ze liepen een verbas
tering zou kunnen zijn van de naam van
een verre vreemde heer die zich de her
tog van Marlborough had mogen noe
men. Geen één zou dat weten, dat was
vrijwel zeker, daar was opa van over
tuigd. De mensen zouden zich hoogst
verbaasd afvragen wat die vreemde her
tog,- met daarbij een naam die niet uit te
spreken was-, te maken zou kunnen
hebben met hun Malioboro. Trouwens,
als hij er over nadacht, was opa even
verbaasd als zij. Maar de naam en zijn
vreemde oorsprong bleef door zijn oude
hersens malen, tot zij aan het eind van
de weg voor de toegang van de Kraton
stonden.
Ze liepen door de poort naar een
kaartjesloket. Vanuit een donker gat
reikte een oude bebrilde man, gekleed in
de sombere kratonkleding en met de
netjes gevouwen platte blangkon op het
hoofd, de kaartjes uit aan de toeristen
voor een rondleiding met een gids. Ter
zijde van het loket las opa op een aan
geplakt papier dat er gidsen waren die in
het Nederlands, Frans, Duits of Engels
de bezoekers zouden rondleiden. Er was
zelfs een Spaans sprekende gids beschik
baar, en één die Japans sprak. Op een
lange rij zag opa een rij in het lichtblauw
geklede meisjes zitten. Dat waren zeker
de gidsen. De oude man achter het loket
wees naar opa en oma waarbij hij iets
aan Sattar vroeg. Daarna wenkte hij een
van de lichtblauwe meisjes. Er maakte
zich een slank figuurtje los van de bank.
Zij kwam op opa en oma toelopen en
zei met een glimlach in helder Neder
lands: "Ik ben uw gids".
Oma met opa en Sattar volgden haar.
In haar keurige Nederlands begon zij te
vertellen over de geschiedenis van de
Kraton. En over de Sultan die bijna nooit
meer in zijn Kraton verbleef, omdat hij
druk werk had in Jakarta, waar hij minis
ter was in het Kabinet. Terwijl haar
zachte stem het verhaal van de Kraton
ontvouwde bekeek opa het lichtblauwe
magere figuurtje. Ze was niet zo jong
meer, dacht hij, wel vijf-en-twintig jaar,
dertig jaar, misschien ouder.
Zij kwamen bij de twee vervaarlijke ste
nen, reuken die de toegang tot een grote
zaal bewaakten. "Die twee raksasa's her
inner ik me nog van vroeger", zei opa.
Het lichtblauwe gidsvrouwtje keek hem,
niet begrijpend, vragend aan. Opa ver
teld dat hij, wel dertig jaar geleden, meer
dan dertig jaar, in Jogya had gewoond en
gewerkt. Daar had hij voor groepen stu
denten uit Jogyakarta en uit Solo een
opleidingscursus voor leraren geleid. De
ogen van het frêle blauwe vrouwtje ver
starden plotseling. Ze werden groot. Er
verscheen een gespannen uitdrukking op
haar gezicht. Ze keek naar opa omhoog.
Ze keek hem strak aan. Meer gebiedend
dan vragend zei ze: "Hoe is uw naam!"
Opa vertelde hoe hij heette, meteen
verdween de spanning van haar ge
zichtje. Er kwamen tranen in haar ogen.
Ze riep: "Ik ben SuyatiIk heb bij u ge
studeerd"Ze begon zachtjes te hui
len, van blijdschap. Tenminste dat dacht
Opa. Opa keek haar lang aan. Ja, ze was
ouder dan hij dacht, dat zag hij nu wel.
"Ik ben geen vijf-en-twintig", zei ze ze
nuwachtig lachend, "ik ben over de
vijftigal lang over de vijftig al lang
oma".
Opa was ontroerd. Het liefst had hij zijn
armen om Suyati geslagen en haar hoofd
tegen zich aan gedrukt. Maar dat kon
niet, dat mocht niet, dat wist opa wel,
want hij kende de Jogyase vormen, en de
Jogyase vormen zijn zeer streng
Nu verliep de rondleiding heel anders.
Ze vertelde half over alles wat ze op het
Kratonterrein tegenkwamen en half over
haar eigen leven, van vroeger toen ze
nog bij opa studeerde, van de examen
tijd die zij zo angstig had gevonden, en
van het leven nu, van haar man en haar
kinderen en kleinkinderen. "Ik heb nog
een grote foto waarop u staat met de
andere docenten en de studenten", zei
Suyati, die is genomen toen u afscheid
van ons nam".
"Ja", zei Opa, die foto heb ik ook, in een
album in Holland".
"U moet eens op de foto kijken naar het
meisje met de twee vlechten, in een ge
ruit bloesje, links op de eerste rij.... Dat
was ik!"
Dat zou opa natuurlijk doen, dat be
loofde hij, als hij weer terug zou zijn in
Holland. Hij zag in gedachten de grote
foto. Hij zou zoeken naar de kleine
Suyati van toen, op de foto van toen,
die met de vlechtjes van toen
Zij praatte druk, zenuwachtig, bang
dat zij tijd te kort zou komen. Sattar
had maar steeds staan grijnzen. Nu
nam hij de camera van opa over. Hij
ging foto's maken. Hij richtte de ca
mera op Suyati en opa en oma, later
nog eens op Suyati en opa alleen.
Suyati haalde een foto uit haar porte
feuille een foto van haar met haar
man en haar kinderen. Ze gaf de foto
aan oma. Uit een klein notitieboekje
scheurde zij een blaadje los. Daarop
schreef ze haar naam en adres. Dat
was voor opa. In hetzelfde boekje
noteerde ze zorgvuldig het adres van
opa en oma in Nederland.
Bij het afscheid nemen omhelsde oma
Suyati lang. Oma was even ontroerd als
dat Suyati was. Oma mocht haar best
omhelzen. Opa mocht dat niet. Dat
vond hij wel jammer. Daarom gaf Opa
haar maar een hand. Hij hield haar hand
even vast, een beetje te lang misschien.
"Ik zal de anderen vertellen dat u in
Jogya bent geweest. Ik zal ze uw adres
geven, dan zullen ze u kunnen schrij
ven.... En ik zal u ook schrijven"
"Ik zal je terugschrijven, lieve Suyati, dat
is zeker", beloofde Opa. Ze liep mee tot
aan de poort van de Kraton. Ze bleef
stilletjes staan kijken toen oma en opa
met Sattar langzaam van haar wegliepen.
Opa keek om, tot het lichtblauwe figuur
tje kleiner werd. Hij keek nog een keer
stiekem om, tot het blauwe stipje bijna
niet meer te zien was en stiekem nog
een keermaar nu was het stipje
wegverdwenen in het drukke ver
keer
CARL ROGGEN
31