Nluvute bw&b. Het warme weer van enige weken geleden had plaats gemaakt voor minder aangename dagen met grijze luchten en regenbuien. Binnenkort zou de jaarlijkse reünie van zijn onderdeel plaatsvinden maar of hij er naartoe zou gaan wist hij nog niet Vorige week had de post hem het overlijdensbericht van Japie gebracht, het derde rouwbericht van een van zijn kameraden uit de oorlog sinds de vo rige reünie. Met z'n vieren waren ze nu nog overgebleven, jongens van zijn lichting, vijfentwintig stuks in 1942 toen ze Java verlieten, allen van hetzelfde geboortejaar, allen op weg naar Europa om van daaruit te vechten voor het vaderland. Een jaar terug was Sylvia overleden en sindsdien ging hij nog maar zelden uit Samen gingen ze nog wel eens naar dansavonden maar als man alleen kon hij zonder partner toch niet gaan? De kinderen waren van mening dat het weduwnaar zijn geen punt mocht zijn om niet meer naar dans avonden te gaan want hij zou op zo'n avond toch ongetwijfeld ken nissen tegenkomen? De zusjes Bouwmeester hadden hem een paar maanden na Sylvia's overlijden opgebeld en gevraagd wanneer hij weer eens naar een dansavond kwam, maar met een smoesje over zich niet helemaal lekker voelen had hij het telefoontje afgedaan. Eigenlijk had hij toen wel willen gaan maar hij vond het zo... tja, wat zouden de anderen wel niet van hem denken. Peggy Bouwmeester vond hij overigens een leuke vrouw en met haar jive-en... met haar kon hij nog lekkerder jive-en dan met Sylvia. Maar gek toch, als hij alleen naar een dansavond ging en Peggy ten dans vroeg, zo kort na Sylvia's overlijden. Hij was niet meer uitgegaan. Naar de Pasar Malam was hij nog wel gegaan, alleen, maar vond het saai zonder Sylvia. Naar de bibliotheek ging hij ook nog wel maar verder niet meer. Eigenlijk had het ook geen zin meer naar de reünie te gaan nu Japie er niet meer was. Karei kwam toch nooit, Frans had al een tijdlang hartproblemen en zou waarschijnlijk niet komen en John had hij weinig te vertellen, het had nooit zo tussen hen geklikt En de kinderen... het leek of de kinderen tegenwoordig minder langskwamen dan vroeger. Ze belden wel op, maar over de telefoon praten was toch anders dan als ze langs kwamen. En als hij hen belde, waren ze vaak niet thuis en de twee jongsten hadden negen van de tien keer hun antwoord-apparaat aan staan. Vissen deed hij ook al niet meer. Vroeger ging hij met André, die in de straat achter hem woonde, naar de sloot een paar straten ver derop, maar sinds zijn achterbuurman naar Heemstede was ver huisd had hij zijn hengel in de kast laten staan. Met Henk van een paar deuren verderop zou hij ook kunnen gaan vissen maar toch zou het niet hetzelfde zijn als met André. Bij André die net als hij uit Semarang kwam, hoefde hij maar één woord, of één gebaar te maken en dan begreep hij hem meteen. En met Henk zou hij wel over vissen kunnen praten, maar verder over wat.. Hij had het gevoel dat iedereen hem in de steek had gelaten en dat hij alleen achter was gebleven. Soms had hij angst dat hij dood zou gaan en dat ze hem dan een paar dagen later, een week of enige weken later zouden vinden, want wie kende hem nog? Wie zou hem nog missen? Waarom laat iedereen mij achter, vroeg hij zich zelf af. Hij keek op zijn horloge en zag dat het net over twaalven was. Om deze tijd waren er bij de winkels veel moeders met kleine kinderen, die weliswaar een beetje druk waren, maar bij het zien van al die kleintjes moest hij aan zijn eigen kinderen vroeger en kleinkinderen nu denken. Dan ga ik maar even boodschappen doen, zei hij bij zichzelf en pakte zijn portemonnee en boodschappentas. Toen hij de deur achter zich dicht trok, zag hij schuin aan de over kant van de straat een bestelbus staan. Een Indische jongen en een blond meisje droegen een tweezitsbank het huis in, dat een paar weken had leeg gestaan. Terwijl hij naar de overkant stond te kijken kwam zijn buurvrouw ook net haar huis uit en zei hem gedag. 'Het is weer niks hè, dat weer? Alles goed met u? Goh, het is al weer een tijd geleden dat uw kinderen op bezoek zijn geweest met de kleintjes hè? Alles goed met hun? Van de week heb ik mijn ra men achter gedaan, het was wel weer nodig, als je het mij vraagt zat er allemaal Sahara-zand op de ramen. Je huis knapt er zo lek ker van op hè, het geeft je zo'n genoegdoening... Nou, ik ga maar eens boodschappen doen, tot ziens hè!' Hij had van tijd tot tijd alleen maar ja geknikt en ja gezegd als reactie op de opmerkingen en vragen van de buurvrouw en nu hij weer alleen was, was hij benieuwd naar het stel aan de overkant Hij stak de straat over, liep langs het huis waarvan de deur open stond en bij de achterkant van het bestelbusje aangekomen bleef hij even op de stoep stil staan en keek hij, benieuwd naar wat er zoal inzat, naar binnen. Hij schrok een beetje toen hij in het busje de jongen bezig zag het touw los te maken, waarmee een paar grote planten vastgebonden zaten, want hij had verwacht dat de jongen nog in het huis was. De jongen keek op en glimlachte naar hem. 'Zwaar ja, verhuizen?' vroeg hij aan de jongen. 'Ja, ach..., maar beter nu dan dat het zo warm is, nu kunnen we ons huis en de tuin een beetje in orde maken voordat het weer tro pische temperaturen worden zoals vorige zomer... en als het lekker weer is kunnen we eindelijk barbecuen... Weet u misschien waar ik hier in de buurt een ijzerhandel kan vinden?' 'Ja, twee straten hier achter... Van Tol Ijzerwaren, je ziet al een groot uithangbord van een spijker.' 'Tommie, breng je eerst die gatenplant binnen?' riep het blonde meisje vanuit de deuropening. 'Nou, ik ga maar, je vrouw roept je... ik hoop dat je hier prettig mag wonen...' Even twijfelde hij of hij zijn huisnummer zou geven. Als Sylvia nog leefde had ze het stel meteen gevraagd even te mampir... ledereen nodigde ze altijd uit Een beetje gek vond hij het wel om zomaar meteen je adres te geven. Maar waarom ook niet? 'Als er iets is... ik woon op nummer 35, aan de overkant., of je mag ook wel gewoon mampir hoor, als je tijd hebt, met je vrouw, of al leen... ik ben altijd thuis, behalve als ik boodschappen aan het doen ben, of naar de bibliotheek... Nou, tot ziens, hè? En succes met de verhuizing.' 'Ja, dank u. We zullen elkaar nog wel zien. Overigens, ik heet Tommie, Tommie Bruneau.' Bruneau, heette een klasgenootje van Sylvia niet Bruneau... 'Ik heet Caudrie, Wim Caudrie.' Hij knikte nog even naar de jongen en vervolgde zijn weg naar de winkels terwijl hij dacht aan de woorden van de buurvrouw: 'je moet de hoop niet opgeven'. De hoop niet opgeven Caudrie, zei hij zachtjes tegen zichzelf en het leek of de zon door de grijze wolken heen kwam. 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1992 | | pagina 28