van een der honderden reliëfs van
Borobudur, het grootste Boeddhistische
heiligdom ter wereld, dat ten Noord
oosten van Yogyakarta in de vlakte van
Kedu ligt. Het heiligdom werd in op
dracht van de Boeddhistische Sailendra-
dynastie ter verering van de historische
Boeddha gebouwd (ca. 8ste eeuw). Voor
we verder gaan is hier een hint voor de
bezoeker op zijn plaats. Vóór het reliëf
van de Borobudur, aan de linkerhand,
sluit een zwart scherm ogenschijnlijk een
grote doorgang af, die naar een verbor
gen zaal leidt. Niets vermoedend loopt
de argeloze bezoeker hier straal aan
voorbij omdat niets erop wijst, dat hier
achter ook nog iets te zien is. Gaat u
hier alstublieft wèl langs het scherm naar
binnen, want dan wacht u een verras
sing. Met het tentoonstellingsverhaal als
zodanig heeft die verborgen zaal niets te
maken. Indirect echter wel met het
Boeddhisme. Meer verklap ik niet.
Twee Boeddhakoppen, de ene van Candi
Plaosan, de andere van Borobudur, laten
zien, dat ieder beeldhouwer een eigen
visie op de voorgeschreven wijze van
uitbeelden kon hebben. In een volgende
vitrine is een mandala weergegeven. Een
mandala is een schematische, verkleinde
weergave van het heelal, een microkos
mos, waarin volgens het Mahayana de vijf
Dhyani Boeddha's een vaste plaats heb
ben. Stellen wij ons een mandala als een
windroos voor, dan bevindt de hoogste
Boeddha zich in het centrum, terwijl de
overigen als manifestaties van deze Al-
Ene in de vier hoofdrichtingen daarom
heen zijn gegroepeerd. In de vitrine zijn
hiertoe vier fraaie kleine bronsjes van de
betreffende Boeddha's rond de hoofd-
Boeddha geplaatst, welke laatste van zil
ver is. Het zijn Vairocana (Midden),
Amoghasiddha (Noord), Ratnasambhava
(Zuid), Aksobhya (Oost) en Amithaba
(West). In feite is Borobudur, zoals de
plattegrond toont, ook een mandala,
maar dan in het groot.
Na deze Boeddhistische voorbeelden
worden we voorbereid op de
Oost-Javaanse periode, aan de hand van
vier architectuuronderdelen, die we re
gelmatig aan of in tempels aantreffen.
Twee waterspuiers, die het overtollige
regenwater moeten lozen. De ene in de
gedaante van god Vishnu op zijn rijdier
de vogel Garuda. De andere in de vorm
van een makara, een mythologisch
waterdier met opwaartse slurf als van
een olifant. Verder een gladde zuil met
vierkante basis, achthoekig middenstuk
en afgeronde top: een lingga, die als
fallisch symbool de scheppende kracht
van Shiva voorstelt. In combinatie met
zijn vrouwelijke tegenhanger - de yoni in
de vorm van een vierkante sokkel met
tuitgootje -, vormen zij samen de
opperste eenheid of de totaliteit van
al het bestaande. Het vierde beeld
stelt Lakshmi voor, de gemalin van
Vishnu, staande op een yoni sokkel.
Van de Oost-Javaanse bronzen zien
we hier een sierlijke wijwaterkruik
met schenktuit in de vorm van een
gekroonde naga of koningsslang en
een deksel als een smalle, hoog
oplopende, torenvormige bekroning
van een stupa. Verder nog een kom
en twee zodiak bekers, eveneens be
stemd voor wijwater. De wereldse
voorwerpen, die voornamelijk door
de rijken werden gebruikt, bestaan
uit bronzen spiegels, enkele schitte
rende gouden oorhangers en een
stuk of wat gouden ringen met sier-
stenen. Zeker vijf hiervan zijn van
veel latere datum en zijn uit Bali af
komstig, zodat ze hier niet thuisho
ren. Dit intermezzo vormt het voor
spel tot de volgende afdeling, die ge
heel gewijd is aan de Oost-Javaanse
rijken Kediri, Singasari en Majapahit.
Niet alleen in tijd en afstand is er ver
schil met Midden-Java ontstaan, ook
de cultuur is veranderd en veel
'Javaanser' geworden, wat onder
meer te zien is aan de stijl van de
beelden, die veel vormeiijker is ge
worden. Ook de tempelbouw is ver
anderd, o.a. omdat er nu lichtrode
baksteen wordt aangewend in plaats
van grote grijze steenblokken. Uit het
Mahayana heeft zich het Vajrayana
ontwikkeld, dat het vrouwelijke ele
ment in de wereld van de
Boeddhistische goden introduceert.
De zes bekende Bodhisattva's hebben
nu ieder een gemalin als vrouwelijke
tegenhanger. Dit is een Tara, die als
godin het actieve aardse element verte
genwoordigt. In vereniging met haar he
melse mannelijke tegenhanger veroor
zaakt zij produktieve activiteit. Ter
bereiking van de verlichting kan de gelo
vige door middel van meditatie zijn magi
sche kracht (vajra) aanzienlijk verster
ken. Het Vajrayana of Tantrayana, ook
wel Tantrisme genoemd, krijgt steeds
meer het mystieke karakter van een ge
heime cultus voor ingewijden, waarin
men door toverpraktijken zijn bovenna
tuurlijke vermogens wil ontwikkelen. De
Bodhisattva's en Tara's laat men daartoe
in de leerstellingen en iconografie in de
monische gedaante op het lijkenveld ver
schijnen, waar zij zich op radicale wijze
richten op de vernietiging der menselijke
begeerten, die als evenzovele monsters
worden weergegeven. Maar ook in het
Javaanse Hindoeïsme ontwikkelt zich een
mystieke, tantrisch beïnvloede cultus.
Het Boeddhisme en Hindoeïsme bestaan
weliswaar als evenwaardige stromingen
Beeld van Lakshmi staande op een yoni sokkel
naast elkaar, doch nemen vele elemen
ten van elkaar over, waardoor een ze
kere mate van samensmelting of syncre
tisme ontstaat. Men spreekt daarom wel
van de Hindoe-Boeddhistische Oost-
Javaanse rijken (I Ode-15de eeuw). Het
eerste rijk is Kediri, dat onder Erlangga
tot 1222 bestaat. Het wordt verslagen
door Kèn Angrok, die het rijk van Sin
gasari sticht. Zijn gemalin Kèn Dedes, is
beroemd geworden door haar portret
beeld, de Prajnyaparamita. De laatste
vorst van Singasari is Krtanagara, die
Sumatra en Bali onderwerpt. Na de val
van Singasari in 1292 komt het rijk van
Majapahit op. De grote vorst is Hayam
Wuruk, die met zijn rijksbestuurder
Gajah Mada, zijn rijk over grote delen
van Indonesië uitbreidt. In de loop van
de 15e eeuw valt Majapahit als gevolg
van de opkomst van de islam en burger
oorlogen uiteen en verdwijnt in 1528
voorgoed van het toneel.
R.S. WASSING
31